Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/296

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

DEVOLVE.


  • Deus ex machina, [d`î[e]s`eksm`e`ikin[e]].
  • Deuteronomy, [dj|ûter`on[e]mi], Deuteronomium.
  • Deuxponts, [dj`ûp|o[n,]], Tweebruggen.
  • Devastate, [d`ev[e]st|e|it], verwoesten; subst. D|evast`ation; D`e`vast|ator = verwoester.
  • Develop, [divel`[e]p], (zich) ontwikkelen, verduidelijken, ontvouwen; —er = ontwikkelaar; —ment = ontwikkeling, ontvouwing.
  • De Vere, [d[e] v`î[e]]; Devereux, [d`ev[e]rû].
  • Devest, [div`est], vervreemden (van recht of titel); verloren gaan: Zie Divest. He —ed himself of his power = hij legde af.
  • Deviate, [d`îvi|e|it], afwijken, afdwalen; subst. D|evi`ation.
  • Device, [div`a`is], subst. plan, oogmerk, devies, motto, list, vinding; Full of —s = vindingrijk, slim.
  • Devil, [d`ev'l], subst. duivel, drukkersloopjongen, scheurmachine (in lompenfabrieken); sterk gekruid vleeschgerecht; — verb. aan flarden scheuren (van lompen), sterk kruiden of peperen; handlangen: What comes over the —'s back, goes under his belly = onrechtvaardig verkregen goed gedijt niet; —'s bones = dobbelsteenen; —'s books = speelkaarten; —'s dirt = duivelsdrek; —'s Own = het 88e linie-regiment; —'s tattoo = het trommelen met de vingers op eene tafel, etc.; Between (the) — and (the) deep sea = tusschen Scylla en Charybdis; He must needs go whom the — drives = wie den duivel aan boord heeft moet met hem varen; — take the hindmost = loope wie loopen kan; He gave the — his due = hij heeft hem recht laten wedervaren; The boy plays the — with his teachers = plaagt verschrikkelijk; It is enough to kill the — = je zou er des duivels van worden; That is the — of it = dat is het beroerde van de zaak; What the — do you want? = wat duivel moet je; — a bit I care = het kan me geen zier schelen; A —-may-care fellow = onverschillig, roekeloos; —ish = duivelsch, verduiveld; —ment = schurkerij: There's — in him = hij heeft leelijke streken; —(t)ry = duivelsche slechtheid, streken.
  • Devious, [d`îvj[e]s], afwijkend, afdwalend: — path (way) = omweg; — step = misstap; subst. —ness.
  • Devisable, [div`a`iz[e]b'l], bedenkbaar; vermaakbaar; Devise, [div`a`iz], subst. erflating; testament; — verb, verzinnen, overleggen, overwegen, nalaten (by will); Devisee, [devizî], wien de grondbezittingen worden vermaakt; —r = plannenmakker; Devisor = erflater.
  • Devitrification, [d[e]v|itrifik`e`i[vs]'n], subst. v. Devitrify, [div`itrif|a|i], tot matglas maken.
  • Devocalize, [div`o`uk[e]laiz], stemloos maken.
  • Devoid, [div`ô`id], ontbloot (of).
  • Devoir, Fr. uitspr., plichtpleging.
  • Devolution, [d|ev[e]l(j)`û[vs]'n], toevallen bij erfenis; verwijzing naar eene commissie (Parl.).
  • Devolve, [div`olv], overdragen, overgaan, toevallen, tebeurtvallen, neerkomen op: It —s on you = komt op u neer; subst. —ment.