Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/315

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

DIVAGATION.


  • Divagation, [d|aiv[e]g`e`i[vs]'n], afwijking, afdwaling, weiding.
  • Divan, [div`an], staatsraad (Turkije); raadzaal; rechtszaal; Turksch koffiehuis; rookkamer, sofa; verzameling gedichten,
  • Divaricate, [d|a|iv`arik|e|it], adj. gevorkt; verb. zich vertakken, in twee takken scheiden, zich afwenden van; subst. D|iv|aric`ation.
  • Dive, [daiv], subst. duiking in het water met het hoofd vooruit, plotselinge greep; dievenhol; verb. duiken, zich verdiepen, doordringen: He made a — for it = hij dook (greep) ernaar; —r = zeeduiker; zakkenroller.
  • Diverge, [d(a)iv`[â]d[vz]], divergeeren, afwijken; subst. —nce; —nt opinions = afwijkende.
  • Divers, [d`a`iv[e]z], [d`a`iv[e]s], verscheidene, ettelijke; Diverse, [d(a)iv`[â]s], [d`a`iv[e]s], onderscheidene; Div|ersific`ation, verscheidenheid, verschil, verandering; Div`e`rsiform = van verschillenden vorm; Div`e`rsify = varieeren, afwisselen; Diversion, [d(a)iv`[â][vs]'n], afleiding, uitspanning, vermaak; schijnbeweging, verlegging: To create a — = eene afleiding bezorgen; Diversity, [d(a)iv`[â]siti], verscheidenheid, ongelijkheid.
  • Divert, [d(a)iv`[â]t], afleiden, afbrengen van, vermaken; eene schijnbeweging maken; —ing = vermakelijk; —isement = amusement; —ive = vermakend.
  • Dives, [d`a`ivîz], de rijke man.
  • Divest, [div`est], ontdoen, berooven, ontblooten; zich afwennen (= oneself); Dives(ti)ture, [div`es(ti)tj[e]], berooving (van bezit of recht); —ment = het beroofd zijn (worden).
  • Divide, [div`a`id], verdeelen, deelen, verleggen, scheiden, openen, splijten, in tweeën gaan; stemmen; subst. (water)scheiding: To — the House = een stemming houden (in 't Lagerhuis); Dividend, [d`ivid'end], deeltal, dividend: —-warrant = dividendbewijs; Divider = deeler: —s = passer om lijnen in een zeker aantal gelijke deelen te verdeelen.
  • Divination, [divin`e`i[vs]'n], voorspelling, voorgevoel; adj. Div`i`natory; Divine, [div`a`in], subst. godgeleerde, geestelijke; adj. goddelijk, hemelsch, buitengewoon, voortreffelijk; verb. voorzèggen, gissen, raden: — service = godsdienstoefening; subst. —ness; Divining-rod = tooverroede (om te ontdekken waar water onder den grond wordt gevonden).
  • Diving: —-bell, [d|a|ivi[n,]bel], duikerklok; —-dress = duikerspak.
  • Divinity, [div`initi], god(delijk)heid, godgeleerdheid: A — student; Divinify, [div`i`nif|a|i], vergoddelijken.
  • Divisibility, [div|izib`iliti], deelbaarheid; Div`i`sible = deelbaar; Div`i`sion = verdeeling, verdeeldheid, deeling, afdeeling, scheiding, schot, aandeel, divisie, stemming; Div`i`sional = afdeelings..; Div`isor = deeler.
  • Divorce, [div`ös], subst. echtscheiding; verb. scheiden (van den echt): — from bed and board = scheiding van tafel en bed (ook Jud`i`cial separ`ation genoemd); Bill of — = vonnis van echtscheiding; He