Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/318

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

DOG.


  • Dodder, [dod[e]], beven, trillen: To — about = rondstrompelen; —ing fears.
  • Doddle, [d`od'l], waggelen: A doddling old dotard = een strompelende oude sufferd.
  • Dodecagon, [d[e]d`ek[e]gon], twaalfhoek.
  • Dodge, [dod[vz]], subst. plotselinge zijbeweging, kunstgreep, list, streek; verb. plotseling opzij springen, ontwijken, uitwijken, uitvluchten bedenken, voorzichtig rondsluipen, slenteren, vermijden, als een schaduw volgen, nagaan, heen en weer bewegen, bedotten: He worked the — singled-handed = voerde de zwendelarij geheel alleen uit; He went dodging about the village = slenterde door; —r = slimmerd, bedrieger, kuiper, zwendelaar; —ry = zwendel, uitvlucht; adj, Dodgy.
  • Dodipole, [d`odip|o|ul], sukkel, domkop.
  • Dodman, [d`odm'n], tuinslak.
  • Dodo, [d`o`udou], dodaars of basterdstruis (vroeger op Mauritius).
  • Dodonian, [doud`o`unj'n], uit Dodona, beroemd om haar orakel.
  • Doe, [dou], hinde, ree; wijfje; —skin, [d`o`uskin], hertenleder, soort buckskin.
  • Doff, [dof], afzetten, uittrekken.
  • Dog, [dog], subst. hond, hondevleesch, vent, snaak; de Groote of Kleine Hond (sterrenbeeld); duivelsklauw, mijnkarretje, haardijzer; verb. als een schaduw volgen, nauwkeurig nagaan: An artful (sly) — = een slimmerd; A sad — = een snaak; Give a — a bad name, and hang him = als men een hond wil slaan, vindt men wel een stok = There are more ways of killing a — than hanging him; To go to the —s = ten onder gaan: Let sleeping —s lie = maak geen - - - wakker; I call this throwing things to the —s = de dingen weggooien; A — and shadow conviction = persoonlijke; He is a — in the manger = hij kan niet zien dat de zon in het water schijnt; The police —ged him = ging hem na; —-bee = hommel (mannetjesbij); —-berry = bes van de roode kornoelje; —-biscuit; —-briar (—-rose) = hondsroos; —-cart = twee- of vierwielig rijtuigje met twee banken (rug aan rug); —-cheap = spotgoedkoop; —-collar = halsband; —-days = hondsdagen; —-fancier = hondenfokker en -koopman; —-fennel = stinkende camille; —fish = o. a. hondshaai; —-fox = mannetjesvos; —-grass = kweek; —-hearted = onbarmhartig; —-hole = hondegat, hondenhok; hok, gat (fig.); —-kennel = hok; —-latin = kramerlatijn; —'s-ear = ezelsoor; ook verb.; —-sleep = hazenslaapje; —'s-meat = afval van vleesch, hondenvleesch; —-star = hondsster, Sirius; —-tooth = oogtand; —-trick = leelijke streek, gemeene behandeling; —-trot = sukkeldrafje; —-vane = waker (scheepst.); —-violet = hondsviooltje; —-watch = hondenwacht (van 4-6 of 6-8 p. m.); —-weary = zoo moe als een hond; —wood = roode kornoelje; —ged; = norsch, hardnekkig: It's —ged as does it = de aanhouder wint; subst.