Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/328

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

DREW.


  • Dread, [dred], subst. vrees, schrik, ontzag; adj. gevreesd, verschrikkelijk, ontzagwekkend; verb. vreezen, duchten: —nought, [dr`edn|ôt], durfal, groot pantserschip, dikke duffel(sche jas); —ful = vreeselijk, ontzagwekkend: Penny —s = goedkoope sensatieromans; subst. —fulness; —less = onbevreesd; subst. —lessness.
  • Dream, [drîm], subst. droom; verb. droomen, in een droom zien, zich verbeelden: —s go by contraries = komen altijd anders uit; He —s away his life = hij verbeuzelt zijn leven; —er = droomer; —y = droomerig.
  • Drear, [dr`î[e]], verlaten, woest, somber; akelig, treurig; vervelend; subst. —iness; —y == Drear.
  • Dredge, [dred[vz]], subst. dreg, sleepnet, baggermachine; mengsel van haver en gerst; verb. met eene dreg of een sleepnet ophalen, uitbaggeren; meel strooien op; —r = dregger, oestervisscher, baggermachine; strooibus; Dredging: —box = strooibus; —-machine = baggermolen.
  • Dree, [drî], dulden: To — one's weird = zich schikken in zijn lot.
  • Dregginess, [dr`egin[e]s], troebelheid, droesem; Dreggish = troebel, onrein; Dregs, [dregz], grondsel, droesem, uitschot, janhagel, schuim: To the — = ten bodem toe.
  • Drench, [dren[vs]], doorweeken, doornat maken, verzadigen (met drank of vocht), een drank toedienen; drenken; subst. drank (v. dieren): Christ was —ed with vinegar; —er = plasregen.
  • Dresden, [dr`ezd'n, dr`e`izd'n]: — china, —-ware = Meisz(e)ner porselein.
  • Dress, [dres], subst. kleed, kleeding, kleederen, japon; verb. kleeden, richten, klaar maken, bereiden, verbinden, in orde brengen, appreteeren, besnoeien, braken, garneeren, opstrijken, bekappen, roskammen, kappen, versieren (out), africhten, mores leeren, zich kleeden: Full — = groot tenu, officieel kleed; High (Low) — = hooge (laag uitgesneden) japon; Halt, —! = Sectie halt! Richt u!; The ships were —ed = met vlaggen getooid; The shops were beautifully —ed = waren mooi uitgestald; —ed to death = vreeselijk opgeschikt; To — up = uitdossen, kostumeeren; —-ball = galabal; —-box = loge avant-scène; —-circle = die rangen van den schouwburg waar het publiek in rok, of gedecolleteerd is; —-coat = rok; —-improver = tournure; —-jacket = 'smoking'; —maker = naaister; —-shield = sousbras; —-stand = costuumpop; —-suit = rok, enz.; —-sword = galadegen; —-vest = 'smoking' (Amer.); —er = aanrechtbank of -tafel, dressoir, kast; aankleeder; Dressing = kleeding, verband, mest, opvulsel (van vogels, enz.), appretuur, enz.; —-case = toilet- of kapdoos, verbandkistje; —-gown = kamerjapon, morgenjapon (voor dames), peignoir; —-room = kleedkamer; —-station = plaats om gewonden te verbinden; —-table = toilettafel; Dressy = pronkziek; fraai gekleed, chic.
  • Drew, [drû], P. Imp. v. To draw.