Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/35

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

AISLE.


  • (of wandelen), om een luchtje te scheppen; The hotel was opened for an —ing = om te luchten; He is always —ing me in public, and dropping me in private = heeft den mond vol over mij in 't publiek; To — one's grievances = te koop loopen met; To — horses = afrijden; —-balloon; —bath, luchtbad; —-brake, [`ê[e]br|e|ik], luchtrem: The engineer turned on the —-brake = bracht in werking; —-built, —-drawn = ingebeeld; —-cushion, windkussen; —-*gun = windroer; —-hole, luchtgat; —-*man = aviateur; —-pipe = ventileer-*buis; —-pump, luchtpomp; —-tight = luchtdicht; Airiness, luchtigheid, lichtheid, luchthartigheid, etc.; Airy, lucht. . ., luchtig, hoog; onstoffelijk; luchthartig; onbeduidend: — castles = luchtkasteelen = Castles in the —.
  • Aisle, [ail], zijbeuk (van een kerk), doorgang tusschen zitplaatsen in kerk, schouwburg of wagon.
  • Ait, [eit], eilandje (in eene rivier).
  • Aix-la-Chapelle, [`e`iksl|a[vs]|ap`el], Aken.
  • Ajar, [[e]d[vz]`â], op een kier; oneenig: To come — = op een kier gaan staan.
  • Akimbo, [[e]k`imbou], in de zijde: With arms — = op de heupen.
  • Akin, [[e]k`in], verwant.
  • Alabaster, [`al[e]b|ast[e]] of [|al[e]b`ast[e]], subst. albast; adj. albasten.
  • Alack, [[e]l`ak]; —-a-day = helaas! wee!
  • Alacrious, [[e]l`akri[e]s], vroolijk; —ness, Alacrity, [[e]l`akriti], opgewektheid, vlugheid, bereidwilligheid.
  • Alamode, [|alem`o`ud]moud ?], adj. nieuwmodisch; subst. zwarte taf; —-beef = soort bouillon.
  • Alar, [`e`il[e]], gevleugeld, vleugel. . .
  • Alaric, [`al[e]rik], Alarik.
  • Alarm, [[e]l`âm], subst. (alarm)signaal, schrik, ongerustheid; wekker (aan eene klok); appèl (bij het schermen): — verb. ontstellen, verontrusten, alarmeeren: To give the — = alarm maken; To take the — = lont ruiken; To sound an — = alarm blazen; The German emperor has a trick of —ing garrisons at impossible hours = te alarmeeren; They all assembled at the —-post = loopplaats (mil.); —-watch = uurwerk met wekker; Alarmist = alarmist; Al`a`rum, wekker.
  • Alas, [[e]l`as], helaas!
  • Alb, [alb], alba, wit priesterkleed.
  • Albany, [`ôlb[e]ni]: —-beef (Am.) = steur; —-hemp = brandnetel.
  • Albatross, [`alb[e]tros], albatros.
  • Albeit, [|ôlb`îit], ofschoon.
  • Albemarle, [`alb[e]m|âl].
  • Albert, [`alb[e]t]. Ook: korte horlogeketting = —-chain; — medal = een medaille uitgereikt door de Society of arts; een medaille voor 't redden van personen.
  • Albigenses, [albid[vz]`ensîz], Albigenzen.
  • Albiness, [`albin[e]s], [|alb`a`in[e]s], albina; `A`lbinism, albinisme; Albino, [alb`a`inou] of [alb`înou], albino.
  • Albion, [`albi[e]n], Albion.
  • Album, [`alb'm], album; vreemdelingenboek (Amer.).
  • Albumen, [albj`ûm'n], eiwitstof); Alb`umi-*