Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/360

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

EPHESIAN.


  • Entrust, [[e]ntr`[a]st] (Zie Intrust): He was —ed with your interests = hem werden toevertrouwd.
  • Entry, [`entri], ingang, (binnen)komst, intocht, optreden, steeg, boeking, post, inklaring, declaratie, inbezitneming: To make one's — = zijn intocht houden; To make an — = declareeren (van goed); Will you make an — of this = dit opschrijven? The entries were six in all = deelnemers; (Book-keeping by) Double, Single — = dubbel, enkel boekhouden; Bill of — = lijst der voor invoer in te klaren goederen; —-money.
  • Entwine, [[e]ntw`a`in], Entwist, [[e]ntw`ist], omwinden, omslingeren.
  • Enucleate, [inj`ûkli|e|it], ontwarren, ophelderen; subst. Enucle`ation.
  • Enumerate, [[e]nj`[û]m[e]r|e|it], optellen, opnoemen; |Enumer`ation = optelling, lijst; adj. En`umer|ative.
  • Enunciate, [in`[a]n[vs]ieit], uiten, uitspreken, verklaren; |Enunci`ation = uitdrukking, bewoordingen, uitspraak, verklaring; adj. En`u`nci|ative.
  • Envelop, [[e]nv`el[e]p], omringen, omwikkelen, verbergen; —e, [`e`nv[e]l|o|up], omslag, enveloppe; de coma (zie dit woord) van een planeet, omhulsel, versterkte wal: A visiting-card is carried in an open —e for one centime — kan worden verzonden; Env`e`lopment = inwikkeling, omslag.
  • Envenom, [[e]nv`en[e]m], vergiftigen, verbitteren.
  • Enviable, [`envi[e]b'l], benijdenswaardig; Envied, [`envid], benijd; Envious, [`envi[e]s], afgunstig: The — flood = de boosaardige golven (vloed); subst. —ness.
  • Environ, [[e]nv`a`ir'n], omringen, omgeven, insluiten; —s ook [`envir'nz], omstreken, omgeving; subst. —ment.
  • Envisage, [[e]nv`izid[vz]], onder de oogen zien, beschouwen.
  • Envoy, [`envôi], afgezant, bode; slotstrophe welke een opdracht bevat (ook [[e]nv`ô`i]); —ship = ambt v. envoy.
  • Envy, [`envi], subst. nijd, afgunst, voorwerp van afgunst; kwaadaardigheid; verb. benijden, misgunnen: In — = uit jaloerschheid, nijd.
  • Enwrap, [[e]nr`ap], omwikkelen, inwikkelen, omhullen.
  • Enwreathe, [[e]nr`îdh], be-, omkransen.
  • Eolian, [i`o`ulj'n], Eolic, i`olik, Eolisch.
  • Eon, [`î[e]n], eeuw, eeuwigheid.
  • Eostre, [`î[e]st[e]], Angelsaksische godin.
  • Epact, [`îpakt], [`epakt], epacta.
  • Eparch, [`ep[e]k], gouverneur, bisschop (Grieksche kerk); —y = provincie; diocees.
  • Epaule, [[e]p`ôl], hoek van een bastion; —-ment = epaulement, borstwering.
  • Epaulet(te), [`epôl|et], epaulette.
  • Epenthesis, [ip`enthisis], epenthesis.
  • Ephemera, [if`em[e]r[e]], ééndagsvlieg, ding van één dag; —l, kortstondig, ephemeer; Ephemeris, [if`em[e]ris] (Meerv. Ephemerides, [|îf`emerid|îz]), sterrekundige tafel, astronomische almanak; Ephemeron, [if`em[e]r|on], = Eph`e`mera.
  • Ephesian, [if`î[vz]'n], subst. Ephezer; adj. van Ephesus, [`ef[e]s[a]s].