Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/364

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

ESCHALOT.


  • Ernest, [`[â]n[e]st].
  • Erode, [ir`o`ud], wegvreten, invreten: —nt = wegvretend (middel).
  • Eros, [`îros].
  • Erosion, [ir`o`u[vz]'n], wegvreting, weggevreten plaats; kanker; adj. Erosive, [ir`o`usiv].
  • Erotic, [ir`otik], erotisch; minnedicht.
  • Erotomania, [[e]r|o|ut[e]m`e`inj[e]], Erotomany, [|er[e]t`om[e]ni], minnewaanzin, erotomanie.
  • Err, â, dwalen, een fout begaan, zondigen.
  • Errand, [`er'nd], boodschap: Bent on an — = op een boodschap uit; To go (on) an —, To run —s = boodschap(pen) doen; To be sent on a fool's — = voor gek loopen; —-boy = loopjongen.
  • Errant, [`er'nt], dolend, dwalend: Knight — = dolende ridder; —ry = zwerftocht, leven van een dolenden ridder.
  • Errata, [[e]r`e`it[e]], Meerv. v. Err`atum = fout, vergissing; Erratic(al), [[e]r`atik('l)], dwalend, doelloos, opvallend, excentriek: — block = erratisch rotsblok.
  • Erroneous, [[e]r`o`uni[e]s], verkeerd, onjuist; subst. —ness.
  • Error, [`er[e]], dwaling, vergissing, fout, onregelmatigheid, zonde, overtreding: Writ of — = bevel tot revisie van een vonnis wegens een gebrek in den vorm.
  • Erse, [[â]s], subst. en adj. oud-Schotsch of Iersch.
  • Erskine, [`[â]skin].
  • Erst, [[â]st], (superl. van ere), vroeger, eerst: —while = vroeger.
  • Erubescence, [|erub`es'ns], roodworden of blozen; adj. |Erub`e`scent.
  • Eructation, [|ir[a]kt`e`i[vs]'n], oprisping; uitbarsting, uitwerpsel.
  • Erudite, [`erud|a|it], geleerd; Erudition, [|erud`i[vs]'n], geleerdheid.
  • Erupt, [ir`[a]pt], uitbarsten; Eruption, [ir`[â]p[vs]'n], uitbarsting, eruptie, uitval, huiduitslag; Eruptive: — countenance = gezicht vol uitslag; — matter = uitgeworpen stoffen (van een vulkaan b.v.).
  • Ervalenta, [[â]v[e]l`ent[e]], revalenta.
  • Erysipelas, [|eris`ip[e]l[a]s], roos; adj. Erysip`e`latous.
  • Esau, [`îsô].
  • Escalade, [|esk[e]l`e`id], subst. escalade, beklimming met stormladders; — verb. met stormladders beklimmen.
  • Escalop, [[e]sk`al[e]p] = Scallop.
  • Escapade, [|esk[e]p`e`id], moedwillige streek, gekke kuur, kwajongensstreek.
  • Escape, [[e]sk`e`ip], subst. ontsnapping, ontkoming, vlucht, ontwijking, ontduiking, reddingtoestel; — verb. ontsnappen, ontkomen, vrijkomen; ontvallen, uitstroomen, ontgaan: We had a narrow — = ontsnapten ternauwernood; We made our — = wij maakten ons uit de voeten; —-ladder = brandladder; —-pipe = afvoerpijp; —-valve = ventiel; —-warrant = bevel tot inhechtenisneming v. een ontsnapt gevangene; —ment = échappement, schakelrad.
  • Escarp, [[e]sk`âp], subst. binnentalud; — verb. tot eene steile helling maken; —ment = steilte.
  • Eschalot, [|e[vs][e]l`ot], sjalot.