Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/40

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

ALPHABET.


  • Jordan —s = Malaga amandelen; Soft-*shelled — = kraakamandel; —-nails = fijne, schoon geronde nagels.
  • Almoner, [`alm[e]n[e]], aalmoezenier; Grand —, Lord High — = Groot-aalmoezenier; Almonry, [`alm'nri], woning v. d. aalmoezenier; plaats in een klooster waar aalmoezen worden uitgedeeld.
  • Almost, [`ôlm|o|ust], bijna, nagenoeg: He is an — Protestant; My — sister = mij bijna zoo dierbaar als een zuster; — never bijna nooit.
  • Alms, [âmz], aalmoes, aalmoezen: —-bag = kerkezakje; He lives on the —-basket = van liefdadigheid; —-box = offerbus = —-chest; —-deed = daad van liefdadigheid; —-house = hofje, armenhuis. —-man, [`âmzm|an], provenier, bedeelde (vr. —-woman); —-people = bedeelden.
  • Alnwick, [`anik], Alnwick.
  • Aloe, [`alou], aloe; —s, [`alouz], aloesap; Alo`e`tic = aloeachtig; aloepreparaat.
  • Aloft, [[e]l`oft], omhoog, boven aan (in) den mast: To go — = naar boven (in het want) gaan; To pipe — = een fluitsignaal daartoe geven.
  • Alone, [[e]l`o`un], alleen, eenzaam: Let — = om nog niet te spreken van; Let (leave) him = laat hem met rust, begaan; Let it — = blijf er af; Let well — = als iets goed is, wees daar dan ook tevreden mee; stuur den boel niet in de war door je bemoeizucht; Let him — to be in time = laat hem maar loopen, hij komt wel op tijd; Let your brother — for a clever administrator = die broeder van u is toch; She can walk — = alléén loopen.
  • Along, [[e]l`o[n,]], voort, vooruit, langs: Come — = kom mee; She made her way — = zette voort; Twenty miles — = verder op; All — = over de geheele lengte; al dien tijd; I guessed it all — = al dien tijd, altijd wel; It is all — of you = 't komt alles door u; Go — with you = och loop! We went there — with him = in zijn gezelschap; Take this — with you = neem het mee; — shore = langs de kust: —-shore-man = scheepssjouwerman; —-*side = langs zij.
  • Aloof, [[e]l`ûf], op een afstand, ver; te loevert: To keep — = zich op een afstand houden, neutraal blijven; This sorrow shook her — from life = vervreemdde haar van; The Scotch and the Frisians stand in the repute of characteristic —ness = hebben den naam, dat hun aard niet toeschietelijk is; An —ness from people = gereserveerdheid.
  • Alost, [|âl`ost], Aalst (stad).
  • Aloud, [[e]l`a`ud], luide.
  • Alow, [[e]l`o`u], beneden, naar beneden.
  • Alp, [alp], alp, bergweide; —ine, [`alp(a)in], adj. alpijnsch, alpen. . ., zeer hoog: —en-*horn; —enstock = alpenstok; The —s.
  • Alpaca, [alp`ak[e]], alpaca.
  • Alpha, [`alf[e]]: — and Omega.
  • Alphabet, [`alf[e]bet], subst. Het Abc; — verb. alphabetisch rangschikken: They have to learn the — of their business = het A.B.C., de grondbeginselen; —`arian, beginneling; Alphab`e`tic(al), alphabetisch.