Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/403

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

FIEND.


  • kramsvogel; —-glass = veldkijker; — marshal = veldmaarschalk; —-mouse = veldmuis; —-officer = stafofficier; —-piece (-gun) = stuk veldgeschut; —-practice = velddienstoefening; —-sports = jachtvermaak, enz.; —-works = schansen; —er = een bepaald speler bij cricket.
  • Fiend, [fînd], booze geest, duivel; adj. —ish; subst. —ishness; —like = duivelsch, demonisch.
  • Fierce, [f`î[e]s], woest, wreed, meedoogenloos, hevig, onstuimig; subst. —ness.
  • Fieri facias, [f`a`i([e])raif`e`i[vs]as], dwangbevel tegen een schuldenaar: He has been served with a writ of —.
  • Fieriness, [f`a`i([e])rin[e]s], vurigheid, vuur, hevigheid; Fiery, [f`a`i([e])ri], vurig, hartstochtelijk, opvliegend: — substances = licht ontbrandbare stoffen; —-cross = vlammend kruis (in de Hooglanden van Schotland), om de stammen te wapen te roepen.
  • Fife, [faif], subst. fluit, pijp; verb. pijpen, op eene fluit spelen; —r = pijper.
  • Fifteen, [fift`în], (maar — boys, [f`iftîn b`ô`iz]), vijftien; —th = vijftiende; Fifth, [fifth], subst. en adj. vijfde (deel): — monarchy men = dweepzieke godsdienstsekte, die ongeveer 1659 ontstond en eene vijfde monarchie profeteerde, waarin Christus duizend jaren op aarde zou heerschen; —ly = ten vijfde; Fifty = vijftig: In the fifties = tusschen '50 en '60; Fiftieth = vijftigste.
  • Fig, [fig], subst. vijg, vijgeboom, gala, lor, pruimtabak (Amer.): —s! = loop heen, 'klets'; In full — = in groot tenu, poesmooi, goed op dreef; I don't care a — for what you say = geef geen zier; —-eater (—-pecker) = vijgeneter; —-leaf = vijgeblad: This poet's works have been subjected to the —-leaf and knife = zijn gecastreerd en besnoeid; —-shell = schelp in den vorm eener vijg of peer.
  • Fight, [fait], subst. gevecht, strijd; verb. vechten, strijden, bevechten, laten vechten: A hand-to-hand — = man tegen man; A running — = het nazetten van en vuren op een vluchtenden vijand; Single — = tweegevecht; To make a brave — = zich kranig houden; To show — = de tanden laten zien, zich te weer stellen; I will — you = ik daag je uit; To — shy of = uit den weg gaan, vermijden; To — a battle = slag leveren; To — a duel = duelleeren: To — the tiger = dobbelen (Amer.); He fought his way through the crowd = baande zich met geweld een weg; We will — it out together = het samen uitvechten; —er = vechter, vechtersbaas, boxer; —ing-alliance = of- en defensief verbond; —ing-cock = kemphaan; The —ing efficiency of our fleet = vechtvermogen; —ing-top = mars (op een oorlogschip).
  • Figment, [f`igm'nt], vinding, verdichtsel.
  • Figuline, [f`igjul(a)in], pottebakkersaarde, vaas van kunstaardewerk.
  • Figurant(e), [f`igjur|ânt], figurant (ook fig.).