Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/42

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

AMEND.


  • Amateur, [|am[e]t`[â]], [`am[e]tju[e]], [am[e]tj`u[e]], amateur; His work is —ish = als van een dilettant; —ism, dilettantisme.
  • Amatory, [`am[e]t[e]ri], verliefd, liefde. . .; minnedrank.
  • Amaurosis, [|amôr`o`usis], zwarte staar; adj. |Amaur`o`tic.
  • Amaze, [[e]m`e`iz], verbazen, ontstellen; subst. verbazing = —ment.
  • Amazon, [`am[e]z'n], amazone, manwijf, heldin; Amaz`onian = strijdbaar.
  • Ambages, [amb`e`id[vz]iz] of [`amb[e]d[vz]iz], omhaal van woorden, uitvluchten; adj. |Amb`agious.
  • Ambassador, [amb`as[e]d[e]], (af)gezant; Ambassad`orial, gezantschaps. . ., diplomatiek; —ship; |Amb`a`ssadress, afgezante, vrouw van den afgezant.
  • Amber, [`amb[e]], subst. amber, barnsteen; adj. amber: —grease = —gris = ambergrijs.
  • Ambidexter, [|ambid`ekst[e]], iemand, die beide handen even vaardig kan gebruiken; een onoprecht, dubbelhartig mensch; |Ambidext`e`rity, vaardigheid met, etc.; Ambid`e`xtrous, vaardig met beide handen; dubbelhartig.
  • Ambient, [`ambj'nt], omringend: — air = dampkring.
  • Ambiguity, [|ambigj`ûiti], Ambiguous(ness), [amb`igju[e]s(n[e]s)], dubbelzinnigheid.
  • Ambition, [amb`i[vs]'n], eerzucht; wrok, nijd (Amer.); Ambitious = eerzuchtig, begeerig, hoogdravend, aanstellerig, schitterend; subst. —ness.
  • Amble, [`amb'l], subst. telgang, kalme gang; verb. (laten) loopen als een telganger; voorzichtig of gemaakt loopen; —r = telganger.
  • Ambrose, [`ambrouz]. Ambrosia, [ambr`o`u[vz](i)a], ambrosia, godenspijs; —l, ambrozijnsch, hemelsch; zwierig: They appeared in —l locks and rolling collars; —n = —l.
  • Ambry, [`ambri], etenskast, vliegenkast.
  • Ambs-ace, [`amz|e|is], [`e`imz|e|is], dubbel een of aas; ongeluk.
  • Ambulance, [`ambjul'ns], ambulance, ambulance-wagen = —-cart (-wagon); —-man = drager.
  • Ambulate, [`ambjul|e|it], rondtrekken; Ambulator = afstandsmeter; Ambulatory court = rondgaand gerechtshof.
  • Ambuscade, [amb[e]sk`e`id], Ambush, [`ambu[vs]], subst. hinderlaag; — verb. in hinderlaag liggen, plotseling aanvallen: To lay an — for (To lie in —).
  • Ameer, [[e]m`î[e]], (Afghaansch) emir.
  • Amelia, [[e]m`îlj[e]], Amalia.
  • Ameliorable, [[e]m`îlj[e]r[e]b'l], te verbeteren; Ameliorate, [[e]m`îlj[e]r|e|it], verbeteren, beter worden; Amelior`ation, verbetering, stijging; Am`elior|ative, verbeterend.
  • Amen, [`e`im`en], [`âm`en], het zij zoo, amen: To say Yes and — to everything.
  • Amenable, [[e]m`în[e]b'l], verantwoordelijk; afhankelijk (to); onderworpen; vatbaar, ontvankelijk voor; —ness = verantwoordelijkheid, etc.
  • Amend, [[e]m`end], verbeteren, amendeeren; beter worden: He —ed his ways = beterde zich; —able, voor verbetering vat-