This page needs to be proofread.
AMENITY.
- baar; —atory = verbeterend (Amer.); —ment, verbetering, amendement: To move an —ment; —s = excuus, vergoeding: To make —s for,
- Amenity, [[e]m`eniti], aangenaamheid, vriendelijkheid; Amenities = beleefdheden, lievigheden.
- Amerce, [[e]m`[â]s], beboeten met geld (in money); —ment, boete.
- America, [[e]m`erik[e]], —n, [[e]m`erik'n], subst. en adj. Amerikaan(sch): —n fair = een soort liefdadigheidsbazaar; —n leather = een soort van donkerbruin wasdoek; The America Cup = een beker, die voor 't eerst in 1851 door de Royal Yacht Squadron als prijs werd aangeboden; —nism = voorliefde v. het Amerik.; Amerik. eigenaardigheid v. taal, etc.; —nist = kenner v. Amerik. toestanden; —nize = veramerikaanschen; Americom`ania = manie voor alles wat Amerik. is.
- Amesbury, [`e`imzbri].
- Amethyst, [`am[e]thist], amethist; purperkleur; —ine, violetkleurig.
- Amiability, [`e`imj[e]biliti], beminnelijkheid; Amiable, [`e`imj[e]b'l], beminnelijk, lief; —ness.
- Amiant(h)us, [|ami`an-t[e]s], asbest, steenvlas.
- Amicability, [|amik[e]b`i`liti], vriendschappelijkheid; Amicable, [`amik[e]b'l], vriendschappelijk, welwillend; subst. —ness.
- Amice, [`amis], amictus, de strook linnen, die de priester bij de mis over den schouder draagt; soort toga.
- Amid(st), [[e]m`id(st)], te midden van: —ships = mid(den)scheeps.
- Amir, [[e]m`î[e]] = Ameer.
- Amiss, [[e]m`is], verkeerd, te onpas: Don't take it — = kwalijk; That is not — = niet kwaad.
- Amity, [`amiti], vriendschappelijke verhouding: All is — and sweetness = pais en vree, botertje tot den boom.
- Amma, [`am[e]], breukband.
- Ammonia, [[e]m`o`unj[e]], ammonia: Liquid — = salmiakgeest: —c = Ammon`iacal, ammoniak. . . .; Amm`onium, ammonium.
- Ammunition, [|amjun`i[vs]'n], krijgsvoorraad; 'model'-(mil.): —-boots = "model" schoenen; —-bread = kommiesbrood; —-cart = munitiewagen.
- Amnesia, [amn`îsi[e]], verlies van 't geheugen.
- Amnesty, [`amn[e]sti], subst. amnestie; verb. amnestie verleenen.
- Amock, [[e]m`ok]. Zie Amuck.
- Among(st), [[e]m`[a][n,](st)], vermengd met, te midden van: — ourselves = onder ons gezegd; We bought the house and garden — us = met ons allen (méér dan twee).
- Amorist, [`am[e]rist], minnaar; `A`morous, verliefd, liefdes..; subst. —ness.
- Amorphous, [[e]m`öf[e]s], vormloos, amorphe.
- Amortization, [[e]m|ötiz`e`i[vs]'n], overdracht, amortisatie; Amortize, [[e]m`ötaiz], goederen schenken of overdragen (in de doode hand); amortiseeren; subst. —ment.
- Amount, [[e]m`a`unt], subst. som, bedrag; hoofdinhoud: — of balance = saldo: verb. bedragen: The debet —s to 50 guilders a head = bedraagt.