This page needs to be proofread.
ANALEPSIS.
- Amour, [[e]m`û[e]], minnarij.
- Amove, [[e]m`ûv], wegzenden, ontzetten.
- Amphibia, [amf`ibj[e]], amphibieën; Amphibian, [amf`ibj[e]n], tweeslachtig (dier); Amphibi`o`logy = de leer der amphibieën; Amph`i`bious = tweeslachtig.
- Amphibrach, [`amfibrak], amphibrachys ().
- Amphiscians, [amf`isi[e]nz]; Amphiscii, [amf`isi|a|i], dubbelschaduwigen.
- Amphitheatric(al), [|amfithi`a`trik('l)], amphitheatersgewijze. Amphitheatre, [amfith`î[e]t[e]], amphitheater.
- Amphitrite, [|amfitr`a`iti], vrouw van Poseidon; kokervorm.
- Amphora, [`amf[e]ra], amphora.
- Ample, [`amp'l], groot, ruim, breedvoerig, prachtig; —ness, grootte, etc.; |Amplific`ation = vergrooting, uitweiding; Amplify = vergrooten, uitbreiden, uitweiden.
- Amplitude, [`amplitj|ûd], grootte, uitgestrektheid, rijkdom; amplitudo: — of oscillation = slingerwijdte.
- Ampulla, [amp`[a]la], fleschje bij de Romeinen in gebruik ter balseming van het lichaam na het baden; glazen karafjes bij het Misoffer gebruikt; zilveren (tinnen) busjes met H. olie gevuld; fleschjes met bloed gevuld en gelegd bij de graven der martelaren; Ampull`aceous, blaasvormig.
- Amputate, [`ampjut|e|it], afzetten; Amput`ation = amputatie; Amputator = hij, die amputeert.
- Amsel, [`ams'l], lijster.
- Amuck, [[e]m`[a]k], amok: To run — against = in blinde woede aanvallen.
- Amulet, [`amjul|et], amulet.
- Amuse, [[e]mj`ûz], (aangenaam) bezighouden, vermaken: To be —d at (by, in, with) = zich vermaken met, pret hebben over; Amusement, vermaak, tijdverdrijf; Amuser = iemand die met beloften paait; handlanger.
- Amy, [`e`imi].
- Amygdalate, [[e]m`igd[e]l|e|it], subst. amandel-*melk; adj. amandelachtig.
- An, [[e]n], art. het onbepaald lidwoord (vóór vokalen); conj. indien, of; prep. = on.
- Ana, [`e`in[e]] of [`ân[e]], letterkundige anecdoten over, uitspraken van: Shakespeari`ana.
- Anabaptism, [|an[e]b`aptizm], Anabaptisme; Anab`a`ptist = Anabaptist; Anabapt`i`stic(al) = Anabaptistisch.
- Anachronism, [[e]n`akr[e]nizm], anachronisme, An|achron`i`stic = anachronistisch.
- Anaconda, [|an[e]k`onda], python, reuzenslang.
- Anacreon, [[e]n`akrion], Anacreon; Anacre`o`ntic, anacreontisch (vers).
- Anaemia, [[e]n`îmi[e]], bloedarmoede; Anaemic, [[e]n`emik], bloedarm.
- Anaesthetic, [|an[e]s-th`etik], gevoelloos, verdoovend; subst. verdoovend middel; Ana`e`sthezize = verdooven.
- Anagram, [`an[e]gram], anagram; —m`a`tic(al), een anagram betreff. of vormend.
- Anak, [`e`inak]: Son of —.
- Analecta, [|an[e]l`ekta], Analects, [`an[e]l|ekts], bloemlezing; Anal`e`ctic, Anal. betreffende.
- Analepsis, [|an[e]l`epsis], herstel van krachten. Anal`e`ptic, subst. en adj., versterkend(middel).