Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/422

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

FOOD.


  • bladerwerk, loofwerk; verb. met loofwerk versieren; Foliaged = met loofwerk versierd; Foliated, [f`o`uljeitid], verfoelied, gebladerd, met loofwerk versierd; Foliation, [f|o|uli`e`i[vs]'n], metaalpletting, het verfoeliën, het van loofwerk voorzien; Folio, [f`o`uljou], subst. doorloopende pagineering, folio, pagina, copie, 72 woorden in wettelijke stukken, 90 in parlementsstukken; adj. van foliogrootte (4 bladzijden in een vel); verb. folieeren; Folious, [f`o`uli[e]s], dicht met bladeren bezet, bladeren hebbende, met bloemen vermengd.
  • Folk, [fouk], subst. luitjes, volk: adj. tot het volk behoorend, overgeleverd: How are the old —(s) = hoe gaat het met de oudjes; —lore = het bijgeloof en de overleveringen van een volk, de studie daarvan; —-medicine = huismiddeltjes; —-mote = volksvergadering; —-rede = mondelinge overleveringen (v. bijgeloof etc.); —right = gewoonterecht; —-song = volkslied, populair lied; —-tale = volksmythe; Folklorist, [f`o`uklörist], [foukl`örist], kenner of beoefenaar van folklore.
  • Follicle, [f`olik'l], zaadhuisje, klier; adj. Foll`i`cular, Foll`i`culous.
  • Follow, [f`olou], volgen, nazetten, tot het gevolg behooren, nagaan, de party kiezen van, voortkomen, opletten, gehoorzamen, een beroep uitoefenen: Something better was to — = het zou nog beter worden; It does not — that he is idle = daaruit volgt niet; We —ed (acted upon) certain lines = gingen volgens een bepaald plan te werk; Do you — me? = begrijpt gij mij? He —s his pleasure = jaagt zijn genoegen na; To — suit = kleur bekennen, navolgen; To — the trade of a blacksmith = uitoefenen; He —ed out his principles = handelde geheel volgens zijne beginselen; If you want to — her up, you must know where she lives = werk maken van; This work —s closely upon history = dit werk volgt de geschiedenis op den voet; —er = volgeling, volger, leerling, dienaar, vrijer: No —ers allowed (in advertenties) = geen vrijers in de keuken; A —ing breeze, sea, wind = van achteren inkomend; He has a —ing of rich friends = hij heeft een aanhang van rijke vrienden.
  • Folly, [f`oli], dwaasheid, domheid, verdorvenheid.
  • Foment, [f[e]m`ent], voeden, kweeken, warm betten, aanmoedigen, aanhitsen; subst. —`ation; —er = opruier, aanstichter.
  • Fond, [fond], dwaas, onwijs, al te teeder of lief, toegevend, verzot op, gek met: She is — of her children = gek met haar kinderen; —le = liefkoozen, streelen, vertroetelen; lief doen; That is her —ling = hartje, lieveling; —ness = teederheid.
  • Font, [font], doopvont; letterpolis, gietcedel; adj. —al.
  • Fontanel(le), [f`ont[e]nel], [font[e]n`el], open plek in een zuigelingsschedel; seton, etterdracht.
  • Food, [fûd], voedsel, spijs, voeder: One man's — is another man's poison = den oen z'n dood is den ander z'n brood;