Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/431

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

FOSSROAD.


  • Fossroad, [f`osr|o|ud], een der 4 groote heirbanen door de Romeinen aangelegd, met slooten aan beide kanten, ook Foss(e)way geheeten.
  • Foster, [fost[e]], voeden, zoogen, kweeken, aanmoedigen, koesteren; —-brother = zoogbroeder; —-child = voedsterkind; —-daughter = pleegdochter; —-father = pleegvader; —-mother = zoogmoeder; —-sister = zoogzuster; —-son = pleegzoon; —er = voedster, zoogster, bevorderaar.
  • Fother, [fodh[e]], wagenvracht; ook verb.: To — a leak = stoppen.
  • Fotheringay, [f`odh[e]ri[n,]g|e|i].
  • Fotmal, [f`otmâl], 70 Eng. ponden (31,751 K.G.) lood.
  • Fought, [fôt], imperf. en part. perf. van to fight.
  • Foul, [faul], vuil, onrein, stinkend, heiligschennend, gemeen, zondig, misdadig, onwettig, onbillijk, storm- of regenachtig, bewolkt, belemmerend; subst. aanrijden, aanvaren, ongeoorloofde slag; verb. bevuilen, besmetten, in botsing komen, vuil worden, verward raken: — means oneerlijke; A — pipe = vuile; — play = valsch spel, bedrog; I had a — taste in the mouth; — wind = tegenwind; We fell (ran) — of a rock = stieten op eene rots; These two persons fell — of each other = kregen samen twist; He —ed my course and received all my weight = hij kwam mij in den weg, en kreeg mijne geheele zwaarte op zich; —-anchor = onklaar anker; —-proof = vuile proef; —-mouthed, —-spoken, —-tongued = vuile taal sprekend; —ness = vuilheid, etc,
  • Foulard, [ful`âd], zijden (hals)doek.
  • Found, [faund], imp. en p.p. van to find.
  • Found, [faund], metaal gieten; stichten, grondvesten, oprichten, begiftigen; —ation, [faund`e`i[vs]'n], grondslag, fundeering, stichting, begiftiging, fundatie (—ationer = alumnus); —ation-muslin = stijf gaas; —ation-school = door corporaties of privaat-personen gestichte school; —ation-stone = eerste steen; —er, subst. metaalgieter; stichter, maker, begiftiger: He is the —er of the feast = aanlegger; vr. —ress; —ry = metaalgieterij; —ry-goods = gietijzeren artikelen.
  • Founder, [f`a`und[e]], verb. zinken, zakken, vergaan, mislukken; doen zinken, vallen, kreupel worden of maken (van paarden): A —ed copy = slecht uitziend (onderhouden) exemplaar; I am —ed with cold = stijf van koude.
  • Foundling, [f`a`undli[n,]], vondeling: —-hospital = vondelingshuis.
  • Fount, [faunt], bron, fontein, put; —ain, [f`a`untin], bron, fontein, waterreservoir; —ain-head = oorsprong of bron v. eene rivier (ook fig.); —ain-pen = vulpen.
  • Four, [fö], vier: To form —s = in vieren opmarcheeren; To be folded in —s = in vieren; We are (run) on all —s = wij zijn (loopen) op handen en voeten; They go on all —s = zij stemmen volkomen overeen; That is on all —s with it = dat