Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/430

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

FOSSIL.


  • de grenzen te buiten gaande, voort: To be —-coming, [föthk`[a]mi[n,]] = gereed of op 't punt te verschijnen, verschijnend; subst. te voorschijn komen: No confirmation of the report was —-coming = het gerucht werd niet bevestigd; —-going, [föthg`o`ui[n,]], uitgaand, voortzettend; subst. uitgaan; —-issuing = uitkomend; —right = recht vooruit, oprecht; —rightness of phrase = juistheid van uitdrukking; —with, [föthw`idh], [föthw`ith], [f`öthwith], onmiddellijk, op staanden voet.
  • Fortieth, [f`öti[e]th], subst. en adj. veertigste (deel).
  • Fortification, [fötifik`e`is'n'n], versterking, fort; Fortify, [f`ötif|a|i], versterken, bevestigen; Fortitude, [f`ötitj|ûd], lichamelijke of ziels-*kracht, vastberadenheid, moed, geduld.
  • Fortnight, [f`ötn|a|it], veertien dagen; —ly = alle veertien dagen; veertiendaagsch.
  • Fortress, [f`ötr[e]s], vesting, kasteel, sterkte.
  • Fortuitous, [fötj`ûit[a]s], toevallig; —ness, toevalligheid; Fortuity, [fötj`ûiti], toeval.
  • Fortunate, [f`öt[vs][e]nit], gelukkig, gunstig; subst. —ness; Fortune, [f`öt[vs]'n], subst. geluk, fortuin, lot, groote rijkdom, bezit; verb. begunstigen, gebeuren: By — = toevallig; — favours the bold = wie waagt, wint; As — would have it = toevallig ('t was of het spel sprak); He came into his — = hij kreeg zijn erfdeel; —-book = voorspellingsboekje; —-hunter = iemand, die bij het trouwen op geld uit is; —-hunting = het zoeken van eene rijke vrouw; —-tell = waarzeggen; —-teller = waarzegger; —-telling = waarzeggerij.
  • Forty, [f`öti], veertig: In — seconds = in minder dan geen tijd; I'll take my — winks = een dutje doen; The roaring forties = streek op 40° tot 50° Z.B., met steeds krachtigen W.N.W. wind.
  • Forum, [f`ôr'm], forum, rechtbank.
  • Forward, [f`öw[e]d], subst. een vooraan geplaatst speler bij football; adj. voorste, vroeg, ver gevorderd in, vroegtijdig, niet achterlijk, wijsneuzig, brutaal, vooruit; adv. (—s) vooruit, voorwaarts; verb. bevorderen, aansporen, verhaasten, overzenden; interj. voorwaarts! The book is in a — state = het boek is een heel eind op weg; I beg to — this letter = ik ben zoo vrij u dezen brief te doen toekomen; From this day — = in het vervolg; —er = verzender, expediteur = —ing agent; —ing firm = expeditiezaak; —ing note = vrachtbrief (Amer.); —ness = vroolijkheid, vroegrijpheid, wijsneuzigheid, brutaliteit.
  • Fosbroke, [f`osbruk].
  • Fosse, [fos], vestinggracht, halte.
  • Fossick, [f`osik], verlaten goudmijnen of waschplaatsen nasnuffelen; lastig en druk zijn, aanhoudend zoeken; —er (Austr.).
  • Fossil, [f`osil], subst. delfstof, versteend lichaam; iemand ten achteren bij zijn tijd; adj. opgedolven, verouderd: —iferous = versteeningen bevattend; Fossiliz`ation = versteening; —ize, [f`osil|a|iz], versteenen, verouderen.