Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/435

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

FREEZE.


  • = vrije wil; adj. (meest [fr`îwil]) vrijwillig; — wind = gunstige wind; —dman = vrijgemaakte lijfeigene; —dom = vrijheid, vrijdom, al te groote vrijheid, gemakkelijkheid: I shall take the liberty to speak with —dom = ik zal zoo vrij zijn ronduit te spreken; He was offered the —dom of that town = hem werd het eereburgerschap van die stad aangeboden; —r = bevrijder.
  • Freeze, [frîz], subst. vorst, het vriezen; verb. vriezen, bevriezen, stollen: To — out = wegkijken; To — to = hangen aan, dol zijn op; To — up = koel en strak worden (Amer.); Freezing-point = vriespunt.
  • Freight, [freit], subst. vrachtprijs, goederentrein, vracht of lading (Amer.); verb. laden, bevrachten: We have sent the trunk by slow — = als vrachtgoed; —-train (Amer.) = goederentrein; —-waggon = goederenwagen; —age = vrachtprijs, vracht; —er = bevrachter; —less = zonder vracht.
  • French, [fren[vs]], subst. en adj. Fransch(e taal), Fransch(e volk): What is the — for William = wat is Willem in het Fransch? Guillaume is — for William; —-bean = snijboon; —-chalk = kleermakerskrijt; —-curve = teekenmal; —-horn = waldhoorn; To take — leave = met de noorderzon vertrekken; —man = Franschman; —-polish, subst. wrijfwas; verb. [fren[vs]p`oli[vs]], politoeren; een vernisje geven (fig.); —-roll = broodje; —-window = openslaande glazen deur; —woman = française; —ify, [fr`en[vs]if|a|i], verfranschen; —like = op zijn Fransch; —y = Fransoos.
  • Frenzy, [fr`enzi], subst. waanzin; verb. waanzinnig maken.
  • Frequency, [fr`îkw'nsi], herhaald voorkomen, herhaling; Frequent, [fr`îkw'nt], gedurig, herhaald; subst. —ness.
  • Frequent, [frikw`ent], dikwijls bezoeken, omgaan met; subst. Fr|equent`ation; —ative, [frikw`ent[e]tiv], subst. en adj. frequentatief (werkwoord).
  • Fresco, [fr`eskou], subst. waterverfschildering op versche kalk; verb. schilderen op die wijze.
  • Fresh, [fre[vs]], frisch, versch, verfrischt, zoet, ongezouten, nieuw, onervaren; subst. riviertje of stroompje bij de zee, overstrooming, zoetwaterstroom, die een eind in zee doorloopt, dooi weder: As — as a daisy, As — as paint = zoo frisch als eene roos, als een hoen; We shall have to gather — way = wij zullen wat moeten opstoomen, wat meer spoed moeten bijzetten; —-blown = pas ontloken; —-fish = nieuweling; —man = groen, nieuweling; —-run = in den tijd van het kuitschieten de rivieren opkomen; —-water = zoet water; —en = opfrisschen, verfrisschen, verlevendigen, ontzouten of ontpekelen, aanwakkeren, kracht krijgen; —es, [fr`e[vs]iz]: het brakke water aan de monding van rivieren; —et = overstrooming (door zwaren regen of het smelten van sneeuw); —ness = frischheid, etc.