Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/436

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

FRIGHT.


  • Fret, [fret], subst. het in- of wegvreten, zweer, gisting, kwelling, schaving (van de huid), lijstwerk, ornamentwerk; verb. wegvreten, invreten, afwrijven, schoonwrijven, aantasten, beschadigen, kwetsen; kwellen, beroeren, gemelijk zijn, kniezen; versieren (m. snijwerk), beitelen of beeldhouwen, van toetsen voorzien, tokkelen; —-saw = figuurzaag; —-work = snijwerk, netwerk; --ful = gemelijk, knorrig, gerimpeld; subst. —fulness; Pock—-ten, [fr`et'n], van de pokken geschonden; —ty, met snijwerk versierd.
  • Freya, [fr`a`i[e]], eene Godin.
  • Friability, [fr|a|i[e]b`iliti], brokkeligheid, brosheid; Friable, [fr`a`i[e]b'l], bros, brokkelig; subst. —ness.
  • Friar, [fr`a`i[e]], frater, broeder, monnik; plaatsen in een proef waar de inkt niet geraakt heeft; —'s-balsam = monniksbalsem; —'s-lantern = dwaallicht; —y = klooster.
  • Fribble, [fr`ib'l], subst. beuzelaar, beuzelarij; adj. beuzelachtig; verb. beuzelen; —r = beuzelaar.
  • Fricassee, [fr|ik[e]s`î], subst. fricassee, schotel v. gehakt vleesch met pikante saus; verb. eene fricassee maken.
  • Fricative, [fr`ik[e]tiv], subst. schuringsgeluid; adj. schurend.
  • Friction, [fr`ik[vs]'n], subst. wrijving, kleine oneenigheid; adj. wrijvend; —-match = lucifer; —-wheel = wiel, dat door wrijving in beweging brengt of gebracht wordt; —al-electricity = wrijvingselectriciteit; —ize = wrijven.
  • Friday, [fr`a`idi], Vrijdag: Good — = Goede Vrijdag.
  • Friend, [frend], vriend, kennis, bloedverwant, vriendin, beschermer, bevorderaar, Kwaker: A — in need is a — indeed = in den nood leert men zijne vrienden kennen; —s = bloedverwanten; Society of —s = de sekte der Kwakers (17e eeuw gesticht); To have —s in (at) court = vrienden aan het hof, invloedrijke vrienden hebben; I'll never again make a — = ik sluit nooit weer vriendschap; Let us make —s with him = laten wij ons met hem verzoenen; —less = zonder vrienden; subst. —lessness; —like = als van een vriend, welwillend; —liness, subst. van —ly = vriendschappelijk, goedaardig, gunstig gezind: —ly Societies = (arbeiders) vereenigingen tot wederzijdschen bijstand in ziekte en nood; —-ship = vriendschap, goede gezindheid: That's in —ship = dat blijft onder ons.
  • Friese, [frîz], Fries, Friezin; adj. Friesian, [fr`î[vz]'n]; Friesland, [fr`îzl[e]nd].
  • Frieze, [frîz], fries (bouwk.); fries, een grove wollen stof.
  • Frigate, [fr`igit], fregat; —-bird = fregatvogel; Frigatoon, [fr|ig[e]t`ûn], Venetiaansch fregat.
  • Fright, [frait], vrees, schrik; ook verb. = —en: In a — = verschrikt; You look a —, if you do not do yourself up = ge ziet er uit om van te schrikken, als ge u niet blanket; To put in a — = doen schrikken; He took — = hij schrikte; It is the