Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/471

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

GODFREY.


  • = Godmensch; —mother = petemoei; —send = meevallertje, geluk; —son = peetzoon; —'s-acre = godsakker, begraafplaats; —-speed: To bid —-speed = goede reis wenschen; —wit = griet; —dess = godin; —less = goddeloos; subst. —lessness; —like = goddelijk, vroom; subst. —likeness; —ly = godvruchtig, vroom: The —ly = het volk Gods (naam van de parlementsgezinden in den Eng. burgeroorlog van 1629-1640).
  • Godfrey, [g`odfri], Godfried, Govert; Godiva, [g[e]d`a`iv[e]], Godiva.
  • Goee-goee, [g`o`uî-g`o`uî], luiaard, stumper.
  • Goffer, [g`of[e]]. Zie Gauffer; Goffering, [g`of[e]ri[n,]], geplooid kantwerk.
  • Goggle, [g`og'l], met de oogen rollen, staren; adj. starend, uitpuilend; subst. bril (tegen stof, scherp licht of scheel zien), oogkleppen (v. paarden); —-eye(d) = (met) uitpuilende oogen; gebrild; —-eyed spectacles = met groote, bolle glazen.
  • Goglet, [g`ogl[e]t], (aarden) koelkan.
  • Goitre, (Amer.) Goiter, [g`ô`it[e]], kropgezwel; adj Goitrous.
  • Golconda, [golk`ond[e]], goudmijn, geldwinning.
  • Gold, [gould], goud, rijkdom; hart van de schijf bij boogschieten; adj. gouden: These words hit the — with precision = slaan den spijker juist op den kop; —-beater = goudpletter, goudbladmaker; —-beater's-skin = goudvlies; —-bound = in goud gezet of gevat; —-cloth = goudlaken; —-digging = het graven naar goud; —-dust = stofgoud; —-fever = manie voor goudzoeken; —-field = gouddistrict, goudveld; —-finch = goudvink (ook fig.); —-fish = goudkarper; —-foil = bladgoud; —-flower = vleugelnoot; —-hammer = geelgors; —-lace = goudgalon; —-leaf = bladgoud; —-smith(ry) = goudsmid(swerk); —-stick = hofceremoniemeester (met gouden staf) in Engeland; —-thread = gouddraad (om zijde gewikkeld); —-washer = goudwasscher; —-wire = gouddraad; —en = goudachtig, op goud gelijkend, goudkleurig, van goud, schitterend, van groote waarde, gelukkig; —en age = gouden eeuw; —en cup = boterbloem; —en eagle = steenarend; —en fleece = gulden vlies; —en-mouthed = welsprekend; —en-number = guldengetal; —en-rule = gulden regel, regel van drieën; —en-tressed = met goudgele lokken; —ing = goudrenet; —ney = goudvischje; —y = goudvink; —ylocks, [g`o`uldil|oks], gulden boterbloem; huidvaren, haarmos, etc.
  • Golf, [go(l)f], een soort van kolfspel; — verb. golf spelen; —-club = kolf, golfclub; —-link = golfbaan.
  • Golgotha, [g`olg[e]tha], Golgotha, martelplaats.
  • Goliath, [g[e]l`a`i[e]th], Goliath: — beetle = groote kever (in de Tropen).
  • Golly, [g`oli], gossie: —, how they shrieked = gossie, wat schreeuwden ze!
  • Gollywog, [g`oliwog], een potsierlijk opgekleede pop, met opengespalkte oogen, een haarbos en vaak een zwart gezicht.