Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/478

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

GRATUITOUS.


  • Graphic(al), [gr`afik('l)], graphisch, aanschouwelijk; Graphology, [gr[e]f`ol[e]d[vz]i], graphologie; Graphometer, [gr[e]f`om[e]t[e]], graphometer; Gr`a`p`hoph|one = klankschrijver.
  • Graphite, [gr`afait], graphiet.
  • Grapnel, [gr`apn'l], dreg; klein anker.
  • Grapple, [gr`ap'l], subst. worsteling, omvatting (met de armen in een strijd), gevecht van man tegen man; (enter)haak; — verb. aanklampen, vastgrijpen, vechten; —ment = worsteling van man tegen man; Grappling-iron = enterhaak.
  • Grapy, [gr`e`ipi], druifachtig, naar druiven smakend, vol druiven, druiven{{...
  • Grasp, [grâsp], subst. greep, houvast, bereik; — verb. vasthouden, grijpen, vatten, bezit nemen: He did not — the situation = begreep niet; All — all lose = wie het onderste uit de kan wil hebben, krijgt het lid op den neus; —er = grijpijzer; hebzuchtige, inhalig persoon; —ing = inhalig.
  • Grass, [grâs], subst. gras; — verb. met gras of zoden bedekken, bleeken, op het gras werpen, ophalen (bij het hengelen) en op het land werpen: We are at — = vrij, kunnen in de wei loopen, zijn weggestuurd; To go to — = doodgaan; in de wei loopen (fig.); Go to — = ruk uit! The horses were put to (taken (in) to) — = werden in de wei gedaan; To send to — = neerslaan; What made him have his horse up from — = waarom heeft hij het paard uit de weide gedaan? He never lets the — grow under his feet = laat er nooit gras over groeien, pakt flink en dadelijk aan; While the — grows, the steed starves = met hopen en verlangen alleen komt men er niet; —-blade = grassprietje; —-cloth = graslinnen; —-green, subst. graskleur; adj. grasgroen; —-grown = met gras begroeid; —-hand = (nood)letterzetter; —-hopper = sprinkhaan; —-plot = grasveld; —-widow = onbestorven weduwe; ongehuwde moeder; —y = met gras bedekt, groen.
  • Grate, [greit], subst. rooster, haard, traliewerk; — verb. van rooster of traliewerk voorzien, wrijven, schuren, raspen, stuk wrijven, plagen, kwellen, krassen, knarsen: It —s upon my ears = het doet mijne ooren pijn; —r, [gr`e`it[e]], rasp; Grating, [gr`e`iti[n,]], subst. traliewerk; het knarsen; adj. knarsend, krassend, hard, irriteerend.
  • Grateful, [gr`e`itful], dankbaar, aangenaam, liefelijk; subst. —ness.
  • Gratian, [gr`e`i[vs]'n], Gratianus; Gratiano, [gr|e|i[vs]i`ânou].
  • Gratification, [gr|atifik`e`i[vs]'n], belooning, genot, bevrediging; Gratify, [gr`atif|a|i], behagen, beloonen, inwilligen, bevredigen, aangenaam zijn: That must be very gratifying to you = daarmede moet gij wel ingenomen zijn.
  • Gratis, [gr`e`itis], gratis.
  • Gratitude, [gr`atitjûd], dankbaarheid.
  • Gratuitous, [gr[e]tj`ûit[a]s], gratis, vrijwillig, zonder reden, ongegrond; subst. —ness; Gratuity, [gr[e]tj`ûiti, fooitje, vrije gift, douceurtje.