Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/489

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

GUNNEL.


  • is onder schot; —-rod = laadstok; —-room = verblijf der cadetten aan boord van een oorlogschip; —-shot = geweer- of kanonschot, de afstand van een kanon of geweer; —smith = geweermaker; —smithery = geweermakerskunst, -vak; —-stock = geweerlade; —-tackle = geschuttalie; —ned: Heavily —ned = met zwaar geschut; —er = artillerist, kanonier; —er's ladle = laadlepel; —nery = artillerie wetenschap; —nery-lieutenant = luitenant die, na een —nery-course op een —nery-ship te hebben bijgewoond, in het bezit is van een warrant daarvan.
  • Gunnel, [g`[a]n'l], dolboord; schansnet aan boord van een oorlogschip.
  • Gunn(e)y, [g`[a]ni], grof zaklinnen.
  • Gunter's chain, [g`[a]nt[e]zt[vs]|e|in], landmetersketen v. ± 20,11 M.
  • Gunwale, [g`[a]n'l] (Zie Gunnel).
  • Gurgle, [g`[â]g'l], subst. geklok, gorgeldrank, gemurmel; — verb. klokken, gorgelen, murmelen: The delicious gurg-gurgling from our bronze fountain = geklater; A —t of water = waterbron.
  • Gurgoyle; Zie Gargoyle.
  • Gurnard, [g`[â]n[e]d], kleine poon; spinvisch.
  • Gush, [g[a][vs]], subst. krachtige stroom, uitstrooming, uitbarsting, overdreven taal of gevoel; — verb. krachtig (uit)stroomen, snel en mild vloeien, overdreven en sentimenteel zijn: His conversation came in —es = van tijd tot tijd barstte hij eens los; All this is not —, it is the honest truth = dit is volstrekt niet overdreven of onwaar; She —ed about Liszt = sprak (schreef) overdreven bewonderend over L.; I am not a —er, but I must tell you how much I like you = ben geen overdreven gevoelsmensch; She was conceited and —ing = en dwaas sentimenteel (overdreven).
  • Gusset, [g`[a]s[e]t], geer, inzetsel, inlegsel.
  • Gust, [g[a]st], windruk, vlaag, uitbarsting; smaak, lust, neiging; —ation, [g[e]stei[vs]'n], het proeven of genieten; —ative, —atory, [g`[a]st[e]t|ori], smaak {{..., proef {{...: — nerve = smaakzenuw; —o, [g`[a]stou], smaak, genot; —y = stormachtig, winderig, woest.
  • Gustavus, [g[a]st`e`iv[e]s].
  • Gut, [g[a]t], subst. darm, snaar, nauwte; — verb. ontweien, uithalen, leegplunderen, uitbranden; —s = ingewanden, buik, maag: Greedy —s = vreetzak; —-scraper = vedelaar; —-string = snaar.
  • Gutta, [g`[a]t[e]], druppel (vooral in samenstellingen); —-percha = guttapercha.
  • Guttate(d), [g`[a]tit(—eitid)], gespikkeld.
  • Gutter, [g`[a]t[e]], subst. goot, geul, riool; —