Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/490

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

H.


  • verb. geulen maken, goten vormen, afloopen (van eene kaars), in druppels neervallen; —-press = de vuile, onzedelijke pers; —-snipe, —-snippet = verwaarloosd kind, voddenraper; —-spawned = verachtelijk en onzedelijk.
  • Guttiferous, [g[a]t`if[e]r[a]s], gom opleverend.
  • Guttiform, [g`[a]tif|öm], druppelvormig.
  • Guttle, [g`[a]t'l], verzwelgen, inslokken (down).
  • Guttural, [g`[a]t[e]r'l], subst. keelletter, keelklank; adj. tot de keel behoorende; —ize = met keelklank uitspreken; —ness = keelklankachtige aard; Gutturize, [g`[a]t[e]r|a|iz], in de keel vormen.
  • Guy, [gai], Guy; topreep (scheepst.), vogelverschrikker, leelijke fantastische pop (ter herinnering aan Guy Fawkes en het Gunpowder Plot); voorwendsel; — verb. met een touw (onder het ophijschen) vasthouden; uitsnijden, belachelijk maken: He did a — and bolted = hij wendde iets voor (b.v. dat hij noodzakelijk weg moest); He was —ed unmercifully = hij werd ongenadig uitgelachen; —-rope = topreep, tenttouw.
  • Guyon, [g`a`i[e]n].
  • Guzzle, [g`[a]z'l], snel drinken, zuipen; subst. sterke drank; —r = zuiplap.
  • Gwynn, [gwin].
  • Gymkhana, [d[vz]imk`ân[e]], een soort wedrennen, waarbij aan de deelnemers bovendien allerlei grappige verplichtingen worden opgelegd (een draad door een naald steken, een meegebrachte som eerst uitrekenen, etc.); ook adj.
  • Gymnasium, [d[vz]imn`e`i[vz]'m], worstelplaats, gymnastiekschool, gymnasium: —belts = gordels.
  • Gymnast, [d[vz]`imnast], gymnastiekonderwijzer, gymnast; —ics, [d[vz]imn`astiks], athletische oefening, gymnastiek; —ic apparatus (costume, exercise, hall, society).
  • Gymnotus, [d[vz]imn`o`ut[e]s], sidderaal = — electricus.
  • Gynaecological, [d[vz]`a`i(d[vz]`i—)nik[e]l`od[vz]ik'l], gynaecologisch; Gynaec`o`logist = gynaecoloog; Gynaec`o`logy = gynaecologie.
  • Gyp, [d[vz]ip], oppasser (bij studenten).
  • Gypseous, [d[vz]`ipsi[e]s], gipsachtig; Gypsum, [d[vz]`ips'm], gips.
  • Gyrate, [d[vz]`a`ireit], omwentelen, ronddraaien; adj. [d[vz]`a`irit], kringvormig; subst. Gyr`ation: Centre of — = draaipunt; G`yratory = draaiend; G`yre = kring, omwenteling.
  • Gyrfalcon, [d[vz]`[â]fôk'n], giervalk.
  • Gyroscope, [d[vz]`a`ir[e]sk|o|up], gyroscoop.
  • Gyve, [d[vz]aiv], ketenen, boeien; subst. —s = (voet)boeien.