Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/500

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

HANGAR.


  • doodvonnis uitspreekt; —ing-shelf = boekenhanger.
  • Hangar, [ha[n,]g`â], hangar.
  • Hank, [ha[n,]k], subst. streng (garen, zijde, etc.); neiging, lust; greep, macht; verb. tot strengen vormen, krachtig aanhalen: His tales are excellent; the first in the — is the best = het eerste in de verzameling is het beste.
  • Hanker, [ha[n,]k[e]], hunkeren, verlangen: I felt a —ing after her = een onweerstaanbaar verlangen naar haar bekroop mij.
  • Hank(e)y-Pank(e)y, [h`a[n,]kip`a[n,]ki], subst. hocus-pocus: — bloke = goochelaar.
  • Hanley, [h`anli].
  • Hanover, [h`an[e]v[e]]; —ian, [h|an[e]v`îri[e]n], subst. en adj. Hannoveraan(sch).
  • Hansard, [h`ans[e]d], koopman uit eene hanzestad; officiëel verslag van de handelingen van het Parlement.
  • Hanse, [hans], verbond, vereeniging: — towns = hanzesteden en hun verbond; —atic, [h|ansi`atik], van de Hanzesteden: —atic league = hanzeverbond.
  • Hansom (cab), [h`ans'm (k|ab)], tweewielig huurrijtuig (de koetsier zit achterop en de leidsels gaan over de kap heen).
  • Ha'n't, Han't, [hânt], (Amer.) [heint] = Have not, Has not.
  • Hants, [hants] = Hampshire.
  • Hap, [hap], subst. toeval, toevallige gebeurtenis; mantel, hulsel; verb. toevallig gebeuren; inwikkelen; —hazard = kans, gelukje, toeval: I did it at —hazard = op den bof, op goed geluk af; —less = ongelukkig, rampzalig; —ly = bij toeval, misschien.
  • Happen, [hap'n], gebeuren: I —ed to meet him = ik ontmoette hem toevallig; As it —ed I found him = toevallig vond ik hem; Just — in at my office to-morrow (Amer.) = wip morgen even aan; I —ed on it yesterday = trof (vond) toevallig; I have not seen the —ings with my own eyes (Amer.) = ik heb zelf niet gezien wat er voorgevallen is.
  • Happiness, [h`apin[e]s], subst. v. Happy, [h`api], gelukkig, voorspoedig, verheugd, blij, handig, bekwaam: — man be his dole = moge het hem goed gaan! — family = vreedzaam samenlevende menschen of kleine dieren v. verschillenden aard (zooals honden en katten, etc.); —-mean, subst. het ware midden: The —-mean man = de man van 't ware midden; —-go-lucky = onbezorgd, zorgeloos.
  • Harakiri, [h`âr[e]k`îri]. Zie Harikiri.
  • Harangue. [h[e]r`a[n,]], subst. redevoering, toespraak; verb. toespreken, eene rede houden; —r.
  • Harass, [h`ar[e]s], kwellen, vermoeien, uitputten, onophoudelijk verontrusten; subst. —ment.
  • Harbinger, [h`âbin[vz][e]], subst. voorlooper, voorbode, kwartiermaker, fourier; verb. voorafgaan als bode, aankondigen.
  • Harbour, [h`âb[e]], subst. schuilplaats, haven, herberg, woning; verb. herbergen, een schuilplaats verleenen, voeden, koesteren; —-dues = havengeld; —-light; —-mas-*