Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/513

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

HEIGHT.


  • in Ierland in de open lucht gehouden); —-schoolmaster = meester van die school; —-sparrow = bastaard-nachtegaal; —-stake = heiningpaal, stut; —-writer = prulschrijver; —r = haagmaker, haagsnoeier.
  • Hedonism, [h`îd[e]nizm], [h`ed[e]nizm], de leer, dat genot het levensdoel is: You are right from a h|edon`i`stic point of view = als het leven slechts genot is hebt gij gelijk; Hedonist = aanhanger van die leer.
  • Heed, [hîd], verb. zorgvuldig letten op, gadeslaan; subst. zorg, oplettendheid, omzichtigheid: Take — = pas op; He —ed my words = lette op en deed naar; —ful = opmerkzaam, behoedzaam; subst. —fulness; —less = achteloos, onbezonnen, onverschillig; subst. —lessness.
  • Hee-haw, [h`î-hô], balken.
  • Heel, [hîl], subst. hiel, hak, knobbel, korst, knop, laatste stuk, overhelling naar eene zijde; — verb. een hak of hiel zetten aan, van een hiel of spoor voorzien, overhellen, op de hielen zitten; van geld voorzien (Amer.); krengen (scheepst.): He went at it —s over head = hals over kop, onbezonnen, roekeloos; Neck and —s = in de volle (lichaams)lengte; The police are at (upon) his —s = zit hem op de hielen; His shoes are down at —s, out at —s = afgetrapt, versleten; To cool one's —s = lang (moeten) wachten; To fling up one's —s = achteruit slaan, uit den band springen, dansen; To keep to — = achter zijn meester aanloopen (v. honden); To kick up one's —s (Zie Fling up); To kick one's —s = wachten; They were laid by the —s = zij werden geboeid, gevangen genomen; The enemies showed their —s, took to their —s = lieten de hielen zien, zetten het op een loopen; To stick to — = achter blijven loopen; He always treads upon a man's —s = volgt een mensch gelijk zijne schaduw; To turn up the —s = doodgaan; —-ball = mengsel van harde was en lampzwart, om de hielen glad, of afdrukken van koperen gedenkplaten te maken; —-piece, subst. achterlap, hakstuk; —-tap, subst. staartje (in een glas); een der laagjes leer waaruit de hak bestaat: No —-taps! = uitdrinken!
  • Heft, [heft], gewicht, handvat, poging, grootste deel (Amer.); woning, verblijf (Schotl.); — verb. optillen om het gewicht te bepalen; gewoon worden aan (Schotl.): A Part—-er = acteur, die de beteekenis van zijn rol afmeet naar de lengte; —y = zwaar.
  • Hegemony, [h[e]d[vz]`em[e]ni], [h`ed[vz]m|oni], [h`îdz[e]m|oni], [h`eg[e]m|oni], [h`îg[e]m|oni], hegemonie.
  • Hegira, [h`ed[vz][e]r[e]], Hegira of Hedjra, vlucht van Mahomed uit Mekka (622).
  • Heifer, [h`ef[e]], vaars.
  • Heigh, [hei], [hai], hei! holà! —-ho = ha, och, o wee!
  • Height, [hait], hoogte, verhevenheid, toppunt, gestalte, lengte: In the — of fashion = naar de laatste mode; We were in London at the — of the season =