Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/533

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

HORSE.


  • erop of eronder; To show one's —s = de tanden laten zien, flink optreden; Take a — = neem een borrel (Amer.); To wear the —s = hoorndrager zijn; —-beak = gewone geep; —beam = hagebeuk; —-bill = neushoornvogel; —-blower = hoornblazer; —-book = oud abéboek bestaande uit een blad papier, waarop het alphabet, de getallen van 0-9, het Onze Vader, beschermd door een doorzichtige plaat van hoorn en bevestigd op een houten raam met handvat; —-distemper = hoornziekte (van vee); —-eel = smelt; —-finch = storm vogeltje; —-fish = zeenaald; —-pipe = oud blaasinstrument; horlepijp; —-work = hoornwerk (vestingbouw); —ed = van horens voorzien; —ed horse (Zie Gnu); —ing = het wassen of afnemen van de maan; door het blazen op een trompet ingeleide openbare afkondiging (Schotl.); ketelmuziek (Amer.); —y = hard, hoornig: —y coat of the eye = hoornvlies; —y hands = vereelte.
  • Hornet, [h`ön[e]t], horzel; kwelgeest: To bring a nest of —s about one's ears = zijn hoofd in een wespennest steken.
  • Horologe, [h`or[e]lo(u)d[vz]], uurwerk; Hor`o`loger = uurwerkmaker; Hor`o`logy = uurwerkmakerskunst, tijdmetingskunst.
  • Horoscope, [h`or[e]sk|o|up], horoscoop; I have cast her — = haar horoscoop getrokken; adj. Horosc`o`pic; Horoscopy, [h[e]r`osk[e]pi], kunst om de toekomst te voorspellen.
  • Horrent, [h`or'nt], borstelig, rechtopstaand, afschuwelijk.
  • Horrible, [h`orib'l], verschrikkelijk, ijselijk, akelig; subst. —ness.
  • Horrid, [h`orid], akelig, afschuwelijk; ruw, stekelig, overeindstaand; treurig; subst. —ness.
  • Horrific, [hor`ific], afschuwwekkend; Horrify, [h`orif|a|i], met afschuw vervullen, doen sidderen.
  • Horripilation, [h|oripil`e`i[vs]'n], een gevoel alsof het hoofdhaar te berge rijst.
  • Horror, [h`or[e]], afgrijzen, afschuw, huivering: The —s = delirium tremens; zwaarmoedigheid: To give the —s = afschuw inboezemen; To have the —s = zwaarmoedig, katterig zijn, aan delirium tremens lijden; —-stricken, —-struck = door afgrijzen verpletterd.
  • Horse, [h`ös], paard (ook zeeterm), hengst, cavalerie, steunbok, droogrek, werk dat vóór het uitgevoerd is betaald wordt (= Dead —), ezelsbrug; — verb. een paard bestijgen, van een paard voorzien, schrijlings plaatsen, dekken, opstijgen; adj. groot, grof: The near — = bij-de-handsche paard; Off — = van-de-handsche; Dark — = nog onbekend renpaard; nieuweling, onbekend candidaat; Master of the — = opperstalmeester; Those who cannot flay the —, flay the saddle = wie het meerdere niet kan doen, doe het mindere; To flog the dead — = aan een dood paard trekken (fig.); To get on (To mount, to ride) the high — = een hoogen toon aanslaan; To look a gift — at (in) the