Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/535

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

HOT.


  • selen; —woman = paardrijdster, amazone; —-worm = paardenworm of de larve ervan; Hors(e)y, [h`ösi], paardachtig, gek op paarden, jockeyachtig; Horsing = tuchtiging (met een roede) van een schooljongen, die daartoe op den rug van een anderen jongen hangt.
  • Hortation, [höt`e`i[vs]'n], vermaning; Hortative, [h`öt[e]tiv], Hortatory, [h`öt[e]tori], vermanend.
  • Horticulture, [h`ötik[a]lt[vs][e]], tuinbouw; A hortic`u`ltural show = tuinbouwtentoonstelling; Hortic`u`lturist = tuinbouwkundige.
  • Hosanna, [h[e]z`an[e]].
  • Hose, [houz], kousen, sportkousen, nauwsluitende kniebroek, brandspuitslang, tuinslang (= —-pipe); verb. bespuiten: You have got your legs into twisted — there = dat hebt gij glad mis; —-man = spuitgast.
  • Hosier, [h`o`u[vz][e]], koopman in sajetten en wollen goederen; —y = sajetten en wollen (gebreide) goederen, zaak in die goederen.
  • Hosea, [houz`î[e]], Hosea.
  • Hospice, [h`ospis], hospitium, kloosterherberg.
  • Hospitable, [h`ospit[e]b'l], herbergzaam, gastvrij; subst. —ness; Hospitage, [h`ospitid[vz]], gastvrijheid; Hospital, [h`ospit'l], hospitaal, godshuis: —-ship; H|ospit`a`lity = gastvrijheid; H`o`spital(l)er = hospitaal-inspecteur; hospitaal-broeder, -zuster, -ridder.
  • Host, [houst], subst. gastheer, waard; leger, troep, menigte; hostie; verb. zijn verblijf nemen, onthalen, herbergen: The Lord of —s = de Heer der Heerscharen; —ess = gastvrouw.
  • Hostage, [h`o`ustid[vz]], gijzelaar, borgtocht.
  • Hostel, [h`ost'l], herberg, hospitium (voor studenten te Cambridge); Hostelry, [h`ost'lri], = herberg, hospitium.
  • Hostile, [h`ost(a)il], vijandig, vijandelijk; Hostility, [host`iliti], vijandigheid (Meerv. Hostilities = vijandelijkheden).
  • Hostler, [`osl[e]], stalknecht.
  • Hot, [hot], heet, scherp, brandend, vurig, dol op (on): That horse is — at hand = is vurig en hard in den bek; In — haste = overijld, snel; We found ourselves in — water = we zaten er leelijk in; — water tin = waterstoof; X. is becoming too — for him = hij kan het te X. niet meer uithouden; I'll make it — for him = ik zal hem mores leeren; Brandy — = warme cognacgrog; —-bed = broeibak; broeinest; —-blast = stroom van heete lucht; —-blooded = vurig, driftig; hartstochtelijk; —-brained = oploopend, heethoofdig; —-cockles = spel, waarbij de geblinddoekte moet raden wie hem geslagen heeft; —-flue = droogkamer (katoenfabr.); —-foot = zoo snel mogelijk; —-head = driftkop, heethoofd; —-headed = heethoofdig, driftig; subst. —headedness; —-house = broeikast, droogkamer; —-mouthed = hard in den bek, onhandelbaar; —-press = pers (voor het satineeren van papier of het decateeren van laken); —-spirited = vurig van geest, driftig; —-spur, subst. driftkop; vroege doperwt; adj. doldriftig; —-spurred = driftig,