Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/561

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

INCOHERENCE.


  • —-stuff = vuren planken van een inch dikte; —ed (in samenst.): Three—-ed.
  • Inchoate, [`inkouit], begonnen, aanvangs - -; subst. Incho`ation = aanvang; Inchoative, [ink`o`u[e]tiv], [`inkoueitiv], beginnend, aanvangs{{...
  • Incidence, [`insidens], de inval van een straal; het raken: The — of taxation = het verdeelen; Angle of — = hoek van inval; Area of — = omvang van de beteekenis (woord); Line of — = lijn van inval; Incident, [`insident], invallend, voorkomend bij, eigen aan, toevallig; subst. bijomstandigheid, voorval: It is — to travellers to get accidents = reizigers zijn aan ongelukken blootgesteld; — on (to) the occasion = die de gelegenheid meebrengt; Paintings of — = genrestukken; Incidental, [|insid`ent'l], bijkomend, toevallig, ondergeschikt, afhankelijk: It is — to = het behoort tot; — upon = toevallig volgend op.
  • Incinerate, [ins`in[e]r|e|it], tot asch verbranden; |Inciner`ation, lijkenverbranding (Amer.); Inc`i`nerator, oven voor verbranding van straatvuil, etc.
  • Incipience, -cy, [ins`ipj'ns(i)], begin; Incipient, [ins`ipj'nt], beginnend, eerste: Boys with — beards = met vlas om de kin.
  • Incise, [ins`a`iz], insnijden, graveeren: —d wound = snijwond; Incision, [ins`i[vz]'n], insnijding, kerf, snede, wond; Incisive, [ins`a`isiv], insnijdend, scherp, snij - -: — teeth = snijtanden; subst. —ness; Incisor, [ins`a`iz[e]], snijtand; Inc`isory = snijdend, snij - -; Inc`i`sure = insnijding.
  • Incitant, [`insit[e]nt], [|ins`a`it[e]nt], prikkelend; subst. prikkel, opwekkingsmiddel; Incitation, [|insit`e`i[vs]'n], aansporing, prikkel; Incite, [ins`a`it], aansporen, prikkelen; subst. —ment; —r.
  • Incivility, [|insiv`iliti], onbeleefdheid, lompheid; Inc|iviliz`ation, gebrek aan beschaving.
  • Incivism, [`insivizm], gebrek aan burgerzin.
  • Inclemency, [inkl`em'nsi], onmeedoogendheid, guurheid; adj. Inclement, [inkl`em'nt].
  • Inclinable, [inkl`a`in[e]b'l], geneigd; Inclination, [|inklin`e`i[vs]'n], neiging, geneigdheid, helling, schuinte, inclinatie; Incline, [`inklain], subst. neiging, helling, hellend vlak; verb. ([inkl`a`in]), neigen, overhellen, geneigd zijn, hellen, richten, bewegen, brengen tot: He —d to conservatism = helde over naar; To — lower = goedkooper worden; —d-plane = hellend vlak; —r.
  • Inclose, [inkl`o`uz], insluiten, omringen, omheinen, afrasteren: —d letter = ingesloten brief; Inclosure, [inkl`o`u[vz][e]], insluiting, omheining, het ingeslotene of omheinde.
  • Include, [inkl`ûd], insluiten, omhelzen, bevatten: Costs —d = met kosten; Not —d = er niet onder begrepen; Inclusion, [inkl`û[vz]'n], insluiting, bevatting; Inclusive, [inkl`ûsiv], ingesloten, bevattend, insluitend, er in begrepen.
  • Incog, [ink`og], (verkorting van): Incognito, incognito; onbekend (man); Incognita = onbekende (vrouw).
  • Incoherence, -cy, [|inkouh`îr'ns(i)], gebrek aan samenhang of consequentie; adj. Incoh`erent.