Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/584

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

INTIMIDATE.


  • vriend(in); verb. ([`intim|e|it]) vertrouwelijk mededeelen, te kennen geven; Intimation, [intim`e`i[vs]'n], kennisgeving, wenk: — of death = kennisgeving van overlijden.
  • Intimidate, [int`imid|e|it], vrees aanjagen, ontmoedigen, beangst maken; subst. |Intimid`ation; adj. Int`i`mid|atory.
  • Intimity, [int`imiti], intimiteit.
  • Intitulation, [int|itjul`e`i[vs]'n], subst. v. Intitule, [int`itjûl], betitelen.
  • Into, [`intu], in (drukt "richting" uit): He was laughed — good humour again = door lachen werd zijn goed humeur hersteld; Let me look — it = laat mij het eens onderzoeken, inzien; This room looks — the garden = ziet uit op; He reasoned them — courage = hij wist door zijne woorden hun moed te doen herleven; You are sitting well — the fire = je zit haast bovenop het vuur.
  • Intolerability, [int|ol[e]r[e]b`iliti], subst. v. Intolerable, [int`ol[e]r[e]b'l], onduldbaar, onverdragelijk; subst. —ness.
  • Intolerance, [int`ol[e]r'ns], onverdraagzaamheid, niet in staat zijn te verdragen; adj. Intolerant, [int`ol[e]r'nt], ook subst.
  • Intonate, [`int[e]n|e|it], intoneeren, aanheffen; Intonation, [|intoun`e`i[vs]'n], aanhef, intonatie, toongeving; Int`one = aanheffen, intoneeren, zingen (v. kerkgezangen).
  • Intoxicant, [int`oksik'nt], dronken makend, bedwelmend(e drank); Intoxicate, [int`oksik|e|it], dronken maken, opwinden, dol maken; |Intoxic`ation, dronkenschap.
  • Intractability, [intr|akt[e]b`iliti], subst. v. Intractable, [intr`akt[e]b'l], onhandelbaar, weerspannig; subst. —ness.
  • Intramural, [intr[e]mj`ûr'l], binnen de muren.
  • Intranquillity, [|intra[n,]kw`iliti], ongerustheid.
  • Intransitive, [intr`ansitiv], onovergankelijk.
  • Intransmissible, [|intransm`isib'l], wat niet overgedragen kan worden.
  • Intrench, [intr`en[vs]], met loopgraven omringen, verschansen; —ment = verschansing.
  • Intrepid, [intr`epid], onverschrokken, onversaagd; subst. —ity, [intr[e]p`iditi].
  • Intricacy, [`intrik[e]si], ingewikkeldheid, neteligheid; Intricate, [`intrikit], ingewikkeld, netelig, duister; subst. —ness.
  • Intrig(u)ant, [`intrig[e]nt], intrigant; —e, [intrig`ant], [`intrigant], intrigante.
  • Intrigue, [intr`îg], subst. kuiperij, intrigue; verb. kuipen, intrigeeren: He is an —r, an intriguing fellow = een kuiper of intrigant.
  • Intrinsic(al), [intr`insik('l)], innerlijk, eigen, echt.
  • Introcession, [intr[e]s`e[vs]'n], verzakking (Med.).
  • Introduce, [intr[e]dj`ûs], inleiden, invoeren, inlasschen, bekend maken, voorstellen; subst. Introduction, [|intr[e]d`[a]k[vs]'n]: Letter of — = aanbevelingsbrief; He made some introductory (introductive) remarks = eenige inleidende opmerkingen.
  • Introit, [`introu-it], introïtus, woorden gezongen of opgezegd bij den aanvang der mis.
  • Intromission, [intr[e]m`i[vs]'n], invoeging, toelating; verb. Intromit, [intr[e]m`it].