Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/626

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

LAPIS.


  • Lapis, [l`apis], [l`e`ipis], steen: — infernalis = helsche steen; — pumex = puimsteen.
  • Lapland(er), [l`apl|and([e])], Lapland(er), ook kortweg Lap(p); adj. Lappic = Lappish.
  • Lappet, [l`ap[e]t], slip, pand, loshangend deel van kapsel of muts: Cap — = oorlap (v. eene muts, etc.)
  • Lapsable, [l`aps[e]b'l], wat vervallen kan; Lapse, [laps], subst. val, loop, verloop, fout, vergissing, plichtverzuim, afdwaling, afval; zondenval, vervallen; — verb. vallen, glijden, glippen, voortglijden, verloopen, dwalen, den plicht verzuimen, afvallen, vervallen: That is a —d legacy = vervallen legaat; —d proposals; Lapsus = vergissing, fout.
  • Laputa, [l[e]pj`ût[e]]; adj. Lap`utan.
  • Lapwing, [l`apwi[n,]], kievit.
  • Lar, [lâ] (Mv. Lares, [l`ârîz]), huisgod (bij de Romeinen).
  • Larboard, [l`âböd], [l`ab[e]d], bakboord (linkerzijde).
  • Larcener, [l`âs[e]n[e]], Larcenist, [l`âs[e]nist], dief; Larcenous, [l`âs[e]n[a]s], diefachtig; Larceny, [l`âs[e]ni], diefstal: He was accused of a simple — = van eenvoudigen diefstal.
  • Larch, [lât[vs]], lorkenboom.
  • Lard, [lâd], subst. varkensreuzel; — verb. lardeeren, met vet bedruppelen, mengen; —aceous, [lâd`e`i[vs][e]s], spekkig = —y.
  • Larder, [l`âd[e]], provisiekamer(—kast), mondvoorraad.
  • Lardy-dardy, [l`âdi-d`âdi], blasé, fatterig.
  • Large, [lâd[vz]], ruim, groot, breed, omvangrijk, overvloedig, veelomvattend, edel, pocherig: — conscience = ruim; As — as life = levensgroot; To be in a — way (of business) = groote zaken doen; Christendom at — = in 't algemeen; A convict at — = ontvlucht gevangene; A gentleman at — = die zijn eigen baas is; The public at — = het groote publiek; The prisoners were (set) at — = waren (werden) vrijgelaten; To talk at — = er maar op los; They are not tolerated at — = mogen zich niet vrijelijk buitenshuis bewegen; The ship went (sailed) — = zeilde voor den wind; —-boned = pootig; —-handed = hebzuchtig; overdreven mild, verkwistend; —-hearted = grootmoedig; —-minded person = met ruimen blik; grootmoedig; subst. —-mindedness; —n = groeien, vergrooten; —ness = grootte, uitgestrektheid, grootheid.
  • Largess(e), [l`âd[vz][e]s], rijk geschenk, gave: To cry — = om een geschenk vragen (wat door den minstreel werd gedaan).
  • Larghetto, [lâg`etou], Largo, [l`âgou], langzaam (muz.).
  • Largish, [l`âd[vz]i[vs]], vrij groot.
  • Lariat, [l`ari[e]t], subst. pikettouw, lasso; — verb. met een lariat vangen.
  • Lark, [lâk], subst. leeuwerik, pretje, "lolletje"; — verb. leeuweriken vangen; pret maken, streken uithalen, voor den gek houden: A — is better than a kite = iets is beter dan niets; I am up to a — = heb wel zin in een lolletje; If the sky falls we shall catch —s (there will be catching of —s) = als de hemel valt