Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/630

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

LAUNCE.


  • Launce, [lâns], lans; zand-aal.
  • Launcelot, [l`ans[e]lot]; Launceston, [l`âns-t'n].
  • Launch, [lôn[vs]], [lân[vs]], subst. het van stapel (laten) loopen; barkas, motorboot: Electric (Steam-)—- = motorboot (stoombarkas); — verb. slingeren, werpen, doorboren, van stapel (laten) loopen, vooruitschieten, in zee steken, uitweiden over, iets nieuws beginnen; I'm —ing out a bit = neem het er eens van; I was —ed upon (into) the world when quite young = de wereld ingezonden; We —d a boat = streken; The ship was —ed = werd te water gelaten; He —ed an ultimatum = zond een ultimatum.
  • Launder, [l`ônd[e]], [l`ând[e]], waschtrog voor erts; Laundress, [l`ôndr[e]s], [l`ândr[e]s], waschvrouw; vrouw, die de in de Inns of Court op kamers wonende heeren bedient; Laundry, [l`ôndri], [l`ândri], waschhuis; —-maid = waschmeisje.
  • Laura, [l`ôr[e]], Laura; soort monnikendorp onder 't opzicht van een Overste.
  • Laureate, [l`ôri-|it], gelauwerd; gelauwerde; — verb. (l`ôri|e|it) lauweren: Poet — = Eng. hofdichter; —ship = ambt van hofdichter.
  • Laurel, [l`ôr'l], [l`or'l], laurier, lauwerkrans: You may sleep on your —s = op je lauweren rusten; To win —s.
  • Laurence, [l`ôr'ns].
  • Lauwine, [l`ôwin], lawine
  • Lava, [l`âv[e]], lava.
  • Lavation, [l[e]v`e`i[vs]'n], wassching, reiniging; Lavatory, [l`av[e]t[e]ri], wasschend, wasch - -; subst. waschvertrek, wassching, toiletkamer, retirade: Ladies' (Men's) — = toilet; — carriages = rijtuigen met retirade.
  • Lavender, [l`av'nd[e]], subst. lavendel; adj. zacht lila: To lay (up) in — = in lavendel leggen; zorgvuldig bewaren, met lavendel parfumeeren; in de gevangenis werpen, naar den lommerd brengen.
  • Laver, [l`e`iv[e]], eetbaar zeewier; waschbekken.
  • Laverock, [l`av[e]r[e]k], leeuwerik.
  • Lavic, [l`âvik], lava-achtig, lava - - -
  • Lavish, [l`avi[vs]], adj. verkwistend, kwistig; — verb. verkwisten, verspillen: He —ed his bounties on all around him = gaf kwistig aan; To — oneself on = zich verslingeren aan; —er = verkwister; subst. —ness.
  • Law, [lô], subst. wet, recht, proces, rechtswetenschap, voorsprong (jachtterm), tijd, speelruimte: The Rejoicing of the — = Vreugde der Wet: The Scrolls of the — = wetsrollen; He is a student in — = studeert in de rechten; To be at — = in proces liggen; The fox was given a — = liet men een voorsprong nemen; To go to — = gaan procedeeren; I will have the — of you = zal je vervolgen; To take the — into one's own hands = zich zelf recht verschaffen; You must not sin against the —s of honour = niet zondigen tegen; — of exchanges = wisselrecht; — of insurance against sickness and accident — ongevallenwet; —s of nations = volkenrecht; —-abiding = ordelievend; —-binding =