Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/634

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

LEAGUE.


  • The examples were given over— = op de andere pagina; —-bridge = soort van ophaalbrug; —-bud = bladknop; —-fall = het vallen der bladeren; —-gold = bladgoud; —-green = bladgroen; —-lard = bladreuzel van varkens niervet; —-louse = bladluis; —-metal = klatergoud; —-mould = verrotte bladeren als mest; —-silver = bladzilver; —-table = klaptafel; —age = loof; —ed = bebladerd; —iness; —less = bladerloos; subst. —lessness; —let = klein blad, tractaatje, blaadje; —y = bebladerd.
  • League, [lîg], subst. verbond, verdrag, verbintenis; mijl; verb. zich verbinden, een verbond aangaan; —r = bondgenoot; legerplaats, belegering; verb. belegeren.
  • Leak, [lîk], subst. lek; verb. lek zijn; lekken, doorlaten: To spring a — = een lek krijgen; Nothing has —ed out yet = er is nog niets uitgelekt; —age = lekkage, verlies, vermindering; —iness = lek zijn; —y = lek; praatziek, babbelzuchtig.
  • Leal, [lîl], trouw, loyaal.
  • Leamington, [l`emi[n,]t'n].
  • Lean, [lîn], mager, dun, schraal, onvruchtbaar, onbeteekenend; subst. mager vleesch; —-faced = met mager gezicht; —-witted = flauw, afgezaagd; —ness = magerheid.
  • Lean, [lîn], leunen, scheef staan, overhangen, neigen (ook fig.); subst. schuine stand: On the — = scheef; All his faults — to the side of virtue = hij heeft de gebreken van zijne deugden; --ing = scheef; subst. overhelling, neiging; —-to, adj. leunend tegen of gesteund door: A —-to (building) = gebouw, waarvan de balken weer op een ander gebouw steunen, aanbouw.
  • Leap, [lîp], subst. sprong, sprongwijdte; verb. springen, springen over, opspringen, dekken, laten springen: A — in the dark = sprong in het duister; The consumption of Lemon Squash went up by —s and bounds = nam kolossaal toe (eig. met groote sprongen); He —s the most difficult passages = springt heen over; Can you — this wall = over dien muur springen? He —ed in the saddle = hij sprong in het zadel; His heart is ready to — into his mouth = hij is buiten zichzelve van vreugde; I'm ready to — out of my skin = dat is om uit je vel te springen; —-frog = haasjeover; springkikker; —-year = schrikkeljaar; —er = springer, springpaard; —ing-pole = polsstok.
  • Leapt, [lept], P. Imp. en P. P. v. to leap.
  • Learn, [l[â]n], leeren, vernemen: I will it by heart = van buiten leeren; He would not — by the lessons of experience = niet van de ondervinding leeren; He is —ed in that matter = knap in; He will never — wit = hij wordt nooit wijzer; A fool may — a wise man wit = een wijze kan van een dwaas nog leeren; —ed = geleerd, ervaren; —er = leerling, scholier, beginneling; —ing = geleerdheid, wetenschap.
  • Learnt, [l[â]nt], P. Imp. en P. P. v. to learn.
  • Leasable, [l`îs[e]b'l], verhuur-, of verpachtbaar; Lease, [lîs], subst. verhuring, verpachting,