Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/652

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

LINSEY-WOOLSEY.


  • Linsey-woolsey, [l`inziw`ulzi], subst. halfwollen stof; goedkoope stof, gebrabbel; adj. halfwollen, slecht.
  • Linstock, [l`instok], lontstok.
  • Lint, [lint], pluksel.
  • Lintel, [l`int'l], kalf of bovendrempel van deur of venster.
  • Lintwhite, [l`int(h)wait]. Zie Linnet.
  • Lion, [l`a`i[e]n], leeuw, 'lion', modeheld, beroemdheid: There is a — in the street = "de wolf komt"; To show the —s (and tombs) = een vreemdeling de bezienswaardigheden rondleiden; —-dog = leeuwtje (hond); —-heart = moedig man; —-hearted = manmoedig: Richard the —-hearted; —-hunter = leeuwenjager, iemand, die de beroemdheden van den dag dolgraag op zijne partijen ziet: The modern sport of —-hunting; —'s-den = leeuwenkuil; —'s-provider = jakhals; lage vleier; —'s-share = leeuwendeel; —'s-tooth = leeuwentand; —ize = als een beroemdheid behandelen of vereeren; de merkw. van eene plaats bezien of rondleiden; den "Lion" spelen: I hate being —ized = ik houd niet van die belangstelling in mij, en dat geloop achter mij aan; —ess = leeuwin.
  • Lip, [lip], subst. lip, rand, mond, taal; — verb. kussen, uiten: He bit his —(s) = beet zich op de lippen; To cross one's —s = over de lippen komen; Don't give me any of your — = geen praatjes; He gave me a lot of — = gaf me een grooten mond; To hang the — (To make a —) = de lip laten hangen; Prattle from the —s outwards = maar wat zeggen waar men niets van meent; —-deep = onoprecht; —-devotion = schijnvroomheid; —-labour = ijdele woorden; —-*reading = van de lippen lezen (van doofstommen); —salve = lippenpommade, vleierij; —less; —let = lipje; —ped = lipvormig.
  • Liquate, [l`a`ikw|e|it], smelten, verloopen; Liquation, [laikw`e`i[vs]'n], smelting, smeltbaarheid; Liquefacient, [l|ikwif`e`i[vs]'nt], middel om te smelten of tot vermeerdering van afscheiding; Liquefaction, [l|ikwif`ak[vs]'n], smelten, gesmolten zijn; L`i`quef|iable = smeltbaar; L`i`quef|ier = smeltmiddel; Liquefy, [l`ikwif|a|i], smelten oplossen; vloeibaar worden, zich oplossen.
  • Liqueur, [lik`[â]], [likj`û[e]], likeurtje.
  • Liquid, [l`ikwid], subst. vloeistof, vloeiletter; adj. vloeiend, vloeibaar, zacht, los, beschikbaar, waterig, helder, doorzichtig.
  • Liquidate, [l`ikwid|e|it], liquideeren, vereffenen, verzachten, afrekenen; subst. Liquid`ation; Liquidator.
  • Liquidity, [likw`iditi], vloeibare toestand, vloeiendheid; L`i`quidize = vloeibaar maken.
  • Liquor, [l`ik[e]], subst. vocht, drank, alcoholische drank, bouillon, braadvet; — verb. bevochtigen, besmeren, dronken maken, zich bedrinken (up): Addicted to — = aan den drank; In — = dronken.
  • Liquorice, [l`ik[e]ris], zouthout: Sticks of — = pijpen zoethout.
  • Lira, [l`îr[e]], (Ital.) franc.