Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/654

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

LITTER.


  • verb. van stroo voorzien, met stroo bedekken, als stroo gebruiken; rondstrooien, overhoop liggen of halen, op stroo liggen; jongen werpen: Quite a — of children = een nest vol; To be in — = drachtig zijn; To be in a — = overhoop liggen; To make a — = overhoop gooien; I kicked aside the objects that —ed the floor = die over de vloer lagen verspreid; A room untidy and —ed = eene rommelige kamer, waarin alles overhoop ligt; —y = rommelig.
  • Little, [l`it'l], subst. kleine hoeveelheid, kleinigheid; adj. en adv. klein, gering, weinig, kort: A — money = eenig (nog al wat) geld; — money = weinig (haast geen) geld; By — and — = langzamerhand = — by — (soms: By —s); — one(s) = kleintje(s), jong(en): Sleep, my — one = slaap, lieve kleine; I forgot my sorrow for a — = voor een poosje, tijdje; Upon a — = met weinig, met geringe middelen; He had been within a very — of falling in love with her = was bijna verliefd geworden; When you were — = toen je klein waart; He caught the whip by the — end = dunne eind; Is that your — game? = is datje plannetje, bedoeling? —-go; Zie Responsions; —-minded = kleinzielig; —ness = kleinheid: His —ness of mind = kleinzieligheid; Littlish = vrij klein.
  • Littoral, [l`it[e]r'l], oever - -, kust - -, strand - -; subst. kustland.
  • Liturgic(al), [lit`[â]d[vz]ik('l)], liturgisch; Liturgist, [l`it[e]d[vz]ist], voorstander van het gebruik eener liturgie; Liturgy, [l`it[e]d[vz]i], liturgie.
  • Livadia, [liv[e]d`î[e]], Livadië.
  • Live, [liv], leven, wonen, bestaan, uithouden: They could not go on living at this rate = op dezen voet konden zij niet blijven leven; There is no living with him = het is niet met hem uit te houden; No boat could — in such a sea = kon het uithouden; To — in clover = een lekker leventje leiden; — and learn = al doende leert men; — and let —; To — to see = beleven, dat; As I — = zoowaar ik leef; If I — I shall do it = als ik het beleef {{...; To — away = er op los leven; To — by oneself = op zich zelf, alleen; Lawyers — by our quarrels = leven van; It is almost impossible to — such a sorrow down = te vergeten, te boven te komen; He —d that calumny down = door zijn verder leven logenstrafte hij dien laster; A toy-merchant —s on children = leeft van; He —s on his wife = van haar geld; I cannot — on 50 £ a year = leven van; She —d out = diende als dagmeisje; To — to a great age = bereiken; To — up to = in overeenstemming met; He —d up to his promise = voldeed aan; The servant has —d with us for six years = diende bij ons; —able = bewoonbaar, dragelijk; —d, [laivd]: Long-lived = langlevend; —-long day, [l`ivlo[n,]-dei] = lievelange, godgansche dag; —r = levende, bewoner (Amer.): The longest —r = de langstlevende; —lihood, [l`a`ivlihud], levens{{peh