Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/655

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

LLOYD'S.


  • onderhoud: To earn one's (gain, make a) —lihood = den kost verdienen. Zie Living.
  • Live, [laiv], levend, brandend, gloeiend, glimmend, in leven; levendig, druk (Amer.), frisch, nieuw, nog ongebruikt, scherp (van patronen), geladen (electr.): The —st-looking street I ever saw = de levendigste, vroolijkste; — coals = gloeiende kolen; — cartridge = scherpe patroon; — cattle = levend vee; — feathers = veeren uit een levenden vogel gerukt; — hair = haar van een levend dier genomen; — shell = niet ontplofte granaat; — stock = levende have; —liness, subst. v. —ly = levendig, opgewekt, natuurgetrouw, treffend, frisch, schuimend.
  • Liver, [l`iv[e]], lever: —-coloured = leverkleurig; —-oil = levertraan; —-spot = levervlek; —wort = leverkruid; The Mounted — Brigade = degenen, die voor hun leverkwaal in Hydepark wandelritten maken.
  • Liverpolitan, [l|iv[e]p`olit[e]n], Liverpoolsch; inwoner van Liverpool; Liverpool, [l`iv[e]pûl].
  • Livery, [l`iv[e]ri], livrei, ambtskleeding, onderhoud van paarden (meest van vreemde eigenaren), acte van inbezitstelling; al de —men van Londen: To receive in — = in bezit overnemen; —man = lid van een der —-Companies of City gilden, dat bij feestel. gelegenheden de liveries (= furs and gowns) van zijn gilde mag dragen; —-servant = livreibediende (= L`i`veried —); —-stable = stal waar paarden (—-horses) verhuurd en voor andere eigenaars gestald worden.
  • Livid, [l`ivid], loodkleurig, lijkkleurig, doodsbleek; subst. Liv`i`dity = —ness.
  • Living, [l`ivi[n,]], levend, stroomend, gloeiend; subst. leven, levenswijze, levensonderhoud, woonplaats; prebende, ambt van den Anglik. geestelijke, inkomsten van dat ambt: Within — memory = bij menschenheugenis; — wage = loon waarvan men fatsoenlijk kan leven; High — = weelderige levenswijze; No man — = geen mensch ter wereld; In the land of the — = in het land der levenden; To earn (get) one's — = zijn kost verdienen; To make a — = zijn brood hebben, de kost verdienen met (at). Zie To live.
  • Livingstone, [livi[n,]st'n]; Livonia(n), [liv`o`unj[e](n)], Lijfland(er) Lijfland(sch); Livy, [l`ivi], Livius.
  • Lixiviate, [liks`ivi|e|it], loogen; subst. L|ixivi`ation; Lix`i`vium = loog.
  • Lizard, [l`iz[e]d], hagedis; Lizard Point = Kaap L.
  • Lizzy, [l`izi], verk. van Elisabeth.
  • Llama, [l`âm[e]], [lj`âm[e]], lama, lamawol.
  • Llandaff, [land`af]; Llanelly, [lan`ethli]; Llangollen, [l|ang`othl[e]n].
  • Llanos, [l(j)`ânouz], steppen in het N. van Z.-Amerika.
  • Llanrwst, [lan-r`ust]; Llewelyn, [lu`elin].
  • Lloyd's, [lôidz] = — offices (rooms) = de kantoren en het instituut voor zee-assurantie, classificatie van schepen, etc.; de dagelijks verschijnende scheepstijdingen