Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/678

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

MAJOR.


  • Major, [m`e`id[vz][e]], subst. majoor, meerderjarige, oudere, eerste term van een syllogisme; adj. grooter, meerder, meerderjarig: —-domo = opper-hofmeester; bestuurder; oppasser; —-general = generaal-majoor; —-premiss, hoofdpræmisse; —-term = major (d. i. de term, die het prædicaat der conclusie vormt); —ship = majoorsrang; Majority, [m[e]d[vz]`oriti], meerderheid, majoorschap, meerderjarigheid: To carry the —, To have a — = de meerderheid hebben; To have the — on one's side; The Army Estimates were voted by a sweeping — = de Begrooting van Oorlog werd met eene verpletterende meerderheid aangenomen; To go (pass) over to the great — = sterven = To join the —.
  • Majorca, [m[e]dz`ök[e]].
  • Majuscule, [m[e]d[vz]`[a]skjûl], hoofdletter.
  • Make, [meik], subst. vorm, gedaante, maaksel, snit; verb. maken, vervaardigen, scheppen, voortbrengen, bereiden, aanleggen, benoemen, bedragen, noodzaken, dwingen, doen, verdienen, africhten, nabijkomen, naderen, etc.: That is painful to my natural — = doet mijne natuur geweld aan; A heart of his — = v. zijne soort; To — no account of = geringschatten; He will never — a good actor = worden; To — amends = excuus maken; To — a bed = opmaken; To — one's bread = zijn brood verdienen; Milk —s both butter and cheese = levert; To — a call = een visite maken; To — a contract = sluiten; Wool —s warm clothing = vormt; That does not — the least difference = kan niets schelen; I have made a good dinner = flink gegeten; To — no doubt of = niet twijfelen aan; To — an end of = een eind maken aan; To — a long (wry) face = een lang (zuur) gezicht trekken; To — a fool of = voor den gek houden; To — a guess at = raden naar; To — haste = zich haasten; To — headway = vooruitkomen; I will — you a good husband = een goede man voor je zijn; To — an island = naderen, komen in het gezicht van; To — a fair living = behoorlijk veel geld verdienen; To — love to = het hof maken; To — a mess of = bederven, verknoeien; To — misschief = onheil stichten, intrigeeren; To — the ocean = in zee steken; To — peace = sluiten; Will you — a pen for me? = vermaken; He has made his pile = een 'bom' geld verdiend; To — the port = in het gezicht krijgen, binnenloopen; To — a promise = doen; To — provisions for = voorzorgen treffen; To — sail = bijzetten; To — a speech = houden; To — a stand = halt houden, standhouden; I have just made the steamer = nog net gepakt, gehaald; To — a stranger of = als een vreemde behandelen; To — one's toilet = maken; To — war against = oorlog voeren; To — water = lekken; — way there! = uit den weg daar! I made the best of my way home = begaf mij zoo gauw mogelijk; He made the weight 17 pounds =