Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/685

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

MARBLE.


  • gloeikousje; verb. bedekken, koken, gisten, schuimen, blozen, de vleugels uitspreiden (v. valken).
  • Mantua, [m`antjû[e]], Mantua; wijde mantel (van ± 1850); —-gown = wijde japon; —-maker = modiste; —n = (inwoner) van Mantua; The —n Swan = Vergilius.
  • Manual, [m`anju[e]l], subst. handboek, manuaal (van orgel of piano), handspuit; adj. hand{{..., coulant: — alphabet (voor doofstommen); — exercise = oefening in de handgrepen van het geweer; — sign = handteekening.
  • Manufactory, [m|anjuf`akt[e]ri], fabriek: adj. M|anuf`a`ctural; M|anuf`a`cture, subst. fabrikaat, vervaardiging; verb. vervaardigen, fabriceeren; Manufacturer = fabrikant; Manufacturing = fabricatie; adj. fabrieks{{...
  • Manumission, [m|anjum`i[vs]'n], manumissie, het vrijlaten van een slaaf; Manum`i`t = slaven vrijlaten.
  • Manumotor, [m`anjum|o|ut[e]], wagen door den inzittende mechanisch voortbewogen.
  • Manure, [m[e]nj`û[e]], subst. mest; verb. bemesten; —-cart; —-distributor = meststrooier; —-fork; —r.
  • Manuscript, [m`anjuskript], subst. handschrift, adj. met de hand geschreven.
  • Manx, [ma[n,]ks], van het eiland Man; subst. de taal, de bewoners; —man = bewoner van Man.
  • Many, [m`eni], veel, vele(n); subst. menigte, groot aantal: So — countries, so — customs = 's lands wijs 's lands eer; — men, — minds = zooveel hoofden, zooveel zinnen; — a man = menigeen; — a time and oft = herhaaldelijk; This — a day = For — a day = reeds lang; As — again = eens zooveel; Twice as — = tweemaal zooveel; We were packed like so — herrings = zaten opeen als haringen in een ton; I am one too — for you = ik ben je de baas af; She made one too — in the omnibus = was te veel; The — = de groote hoop; A good (great) — = zeer vele; —-headed: The —-headed monster = de Hydra; het gepeupel; —-sided = veelzijdig; subst. —-sidedness.
  • Maori, [m`a`uri], [m`â[e]ri], subst. Maori; hunne taal; adj. tot de Maoris of hunne taal behoorend.
  • Map, [map], subst. landkaart, hemelkaart, nauwk. voorstelling; verb. teekenen, afbeelden, nauwkeurig beschrijven, ontwerpen (out); —-maker = landkaartmaker.
  • Maple, [m`e`ip'l], ahorn.
  • Mar, [mâ], beschadigen, bederven, ontsieren, verijdelen.
  • Marabou(t), [m`ar[e]b|û], [m|ar[e]b`û], marabout (veêr, zijde); —-feathers.
  • Marabout, [m`ar[e]bût], [m|ar[e]b`ût], Mahomedaansch priester en toovenaar (N. Afr.).
  • Maracan, [mar[e]k`an], ara-papegaai (Brazilië).
  • Maraschino, [m|ar[e]sk`înou], marasquin.
  • Marasmus, [m[e]r`asm[e]s]: — sen`ilis = senile aftakeling.
  • Maraud, [m[e]r`ôd], stroopen, plunderen; —er.
  • Marble, [m`âb'l], subst. marmer, marmeren beeld; knikker; adj. marmeren, als marmer