Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/69

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

ATTAINDER.


  • Attainder, [[e]t`e`ind[e]], eerverlies: A Bill of — was brought into Parliament = wetsontwerp tot gevangenneming en verlies van burgerschapsrechten wegens hoogverraad.
  • Attaint, [[e]t`e`int], subst. smet; verb. bevlekken, besmetten, bezoedelen, van verraad beschuldigen; vervallen verklaren van zijne rechten; —ment = —ure = eerverlies.
  • Attar, [`at[e]], essence.
  • Attemper, [[e]t`emp[e]], matigen, temperen, verzachten, vermengen, geschikt maken voor.
  • Attempt, [[e]t`em(p)t], subst. poging; aanslag; verb. trachten, pogen, aanvallen, een aanslag doen: —ed murder = poging tot moord; They —ed (made an — upon) the life of the king = deden een aanslag op.
  • Attend, [[e]t`end], vergezellen, oppassen, behandelen, bijwonen, zijne opwachting maken; luisteren, verhooren (to), uitvoeren, nauwkeurig letten op: To — a meeting, concert = bijwonen; I cannot — any more pupils = hebben; To — church, school = bezoeken; The queen was —ed by the court = vergezeld; You do not — to what he says = let niet op; To — to the door = open doen; It is —ed with fever = gaat gepaard met; Attendance, dienst, bediening, behandeling, tegenwoordigheid, bediendenstoet: List of —(s) = presentielijst; The smallness of the — = het geringe bezoek; The people in — = bedienende personen; A carriage was in — = stond klaar; To dance — (on) = lang moeten wachten; naloopen; —-officer = ambtenaar, met de zorg voor het (verplicht) schoolbezoek belast; Attendant, subst. geleider, bediende, oppasser, bezoeker: (—s = gevolg); adj. vergezellend, verbonden met, aanwezend (on): A dinner, — on the opening of the building = gegeven ter gelegenheid van.
  • Attention, [[e]t`en[vs]'n], oplettendheid, beleefdheid: To call — to = vestigen op; To give (pay) — to = schenken aan; He paid her many —s = was zeer galant, maakte haar het hof; The soldiers stood at — = in de positie "geeft acht"; Att`e`ntive = oplettend.
  • Attenuate, [[e]t`enju|e|it], verb. verdunnen, verminderen, verzachten, vermageren; adj. ([[e]t`enju-it]) verdund, vermagerd, verminderd, spits; Attenu`ation = verdunning, etc.
  • Attest, [[e]test], subst. attest; verb. getuigenis afleggen van, betuigen, bevestigen; —`ation, attest; beëediging; —er, getuige.
  • Attic, [`atik], adj. Attisch; subst. attica, dakkamertje, bovenverdieping; — bird = nachtegaal; — faith = onkreukbare trouw; — salt = — wit = fijn vernuft; —ism = Attisch gezegde (dialekt).
  • Attire, [[e]t`a`i[e]], kleeden, uitdossen, optooien; subst. kleeding, kleedij, opschik; gewei: Head — = hoofdtooi; —-woman = kamenier; Attiring = opschik.
  • Attitude, [`atitjûd], houding: — of mind = gemoedstoestand; To strike an — = een theatrale houding aannemen = To attit`udinize; Attit`udinizer = poseur.
  • Attle, [`at'l], gesteente zonder erts.