Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/708

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

MILLENARIAN.


  • veel commentaar in de verklarende uitgaven van onze classieken; —er's fee (toll) = maalgeld; —ing = het malen, kartelen (van muntranden).
  • Millenarian, [m|il[e]n`êri[e]n], duizendjarig, wat tot het duizendjarig rijk behoort; subst. geloover in de komst van het duizendjarig rijk; —ism = de leer der Millenarians; Millenary, [m`il[e]n[e]ri], duizendjarig; subst. millennium: The — of King Alfred = de duizendste jaardag; Millennial, [mil`enj'l], duizendjarig; Millennium, [mil`enj'm], het duizendjarig rijk, de tijd van den Wereldvrede.
  • Milleped, [m`iliped], Millipede, [m`ilip|îd], duizendpoot, pissebed (oproller, varkentje).
  • Millerism, [m`il[e]rizm], leer v. William Miller (1782-1849); Millerist, Millerite, [m`il[e]r|a|it], volgeling van Miller, die de onmiddellijke komst en heerschappij van Jezus verwachtte.
  • Millesimal, [mil`esim[e]l], duizendste deel.
  • Millet, [m`il[e]t], gierst.
  • Milliard, [m`ilj[e]d], duizend millioen.
  • Milligram(me), [m`iligram]; Millimetre, Millimeter, [m`ilim|ît[e]], [mil`imit[e]].
  • Milliner, [m`ilin[e]], modemaakster, dameskleermaker; —y = (zaak in) modeartikelen; kostuumnaaien.
  • Million, [m`ilj'n], millioen: Two thousand —s of money; The — = de groote hoop, het groote publiek; —aire, [m`ilj'n|ê[e]], millionair; —ary = uit millioenen bestaande; —th = millioenste.
  • Millocrats, [m`il[e]kr|ats], rijke fabrikanten.
  • Milnes, [milz]; Milo, [m`a`ilou].
  • Milreis, [m`ilrîs], Portug. munt (± f 2.70).
  • Milsey, [m`ilsi], melkzeef.
  • Milt, [milt], subst. milt, horn (van visschen); — verb. bevruchten, kuit schieten; —er = hommer.
  • Miltiades, [m|ilt`a`i[e]dîz]; Milwaukee, [m|ilw`ôki].
  • Mime, [maim], subst. mime, gebarenspel (bij Grieken en Romeinen), gebarenspeler; — verb. spelen; We cannot bedeck our inner selves, and make them — as the occasion pleases = kunnen ons innerlijk niet optooien, en het, al naar de gelegenheid het verlangt, eene rol doen spelen; —tic(al), [m(a)im`etik('l)], nabootsend; Mimic, [m`imik], nabootsend, nagebootst; subst. nabootser, mime; — verb. nabootsen: — warfare = spiegelgevecht, manoeuvres; M`i`micker = nabootser; Mimicry = grappige nabootsing, aanpassing aan de omgeving ter eigen beveiliging (van dieren).
  • Mimosa, [m(a)im`o`us[e]], mimosa.
  • Mimsey, [m`imzi], maatje.
  • Minaret, [m`in[e]r|et], minaret.
  • Minatory, [m`in[e]t[e]ri], dreigend.
  • Mince, [mins], fijn hakken, bewimpelen, gemaakt spreken of loopen (met kleine pasjes): He doesn't — matters = neemt geen blaadje voor zijn mond; She —s her words = spreekt erg gemaakt; To — one's steps = trippelen; —-meat = fijngehakt, met rozijnen, appelmoes, citoensap, vet, rum, etc., dooreengemengd vleesch voor pasteitjes: To cut into — (To make —