Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/71

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

AUGMENT.


  • Augment, [`ôgm'nt]: Syllabic — (Grieksche gram.).
  • Augment, [ôgm`ent]: vermeerderen, vergrooten, toenemen; —`ation, vermeerdering, etc.; —ative, vermeerderend, etc.
  • Augur, [`ôg[e]], subst. waarzegger (bij de Romeinen) uit vlucht en het geschreeuw van vogels; — verb. gissen, voorspéllen: That —s well for our happiness = belooft veel voor; `A`ugural = |A|ug`urial = voorspellend; Augury, [`ôgjuri], voorspelling.
  • August, [`ôg[e]st], Augustus: It will be a cold day in — before she sees me again = 't zal lang duren; Augustan, [ôg`[a]st[e]n], den keizer A. betreffend; Augsburgsch: — confession = Augsburgsche geloofsbelijdenis (1530).
  • August, [ôg`[a]st], grootsch, verheven, doorluchtig; —ness, grootschheid, etc.
  • Augustin(e), [|ôg`[a]stin], of [`ôg[e]st|in], Augustinus; Augustijner monnik; Augustinian, [|ôg[e]st`i`nj'n], aanhanger van de leer v. A. Augustijner monnik; Augustijnsch; Aug`u`stus.
  • Auk, [ôk], alk.
  • Aula, [`ôla], Aula; Aularian, [ôl`êrj'n], tot eene aula behoorende.
  • Aulic, [`ôlic], tot een koningshof behoorend.
  • Aunt, [ânt], tante (= —ie, —y = tantetje); — Sally = eene pop met eene pijp in den mond die er van zekeren afstand met stokken moet worden uitgegooid.
  • Aural, [`ôr'l]: — surgeon = oordokter.
  • Aurate, [`ôrit], goudkleurig, goudhoudend; Aureate, [`ôri|it], goudgeel, verguld.
  • Aurelia, [or`îlj[e]], Aurelia; pop van een insect; —n, pop - -; kapellenverzamelaar.
  • Aureola, [ôr`î[e]l[e]], Aureole, [`ôrioul], stralenkrans, lichtkrans.
  • Auric, [`ôrik], goud - -.
  • Auricle, [`ôrik'l], oorschelp: — of the heart = hartoor.
  • Auricula, [ôr`ikjul[e]], aurikel.
  • Auricular, [ôr`ikjul[e]], oor - -: — confession = oorbiecht; — tradition = mondelinge overlevering; Aur`i`cul|ate(d), oorvormig, geoord.
  • Auriferous, [|ôr`if[e]r[a]s], goudhoudend.
  • Auriform, [`ôriföm], oorvormig; Auriscalp, [`ôrisk|alp] = oorlepeltje; `A`uriscope = oorspiegel; `A`urist = oorarts.
  • Aurochs, [`a`uroks], [`ôroks], auerochs.
  • Aurora, [ôr`ôr[e]], Aurora; morgenrood, dageraad: — australis = Zuiderlicht; — borealis = Noorderlicht; adj. —l.
  • Aurungzebe, [`ôr[a][n,]gs|eb], [`ôr[a][n,]gz|e|ib].
  • Auscultate, [`ôsk[e]lt|e|it], ausculteeren; Auscultation, [|ôsk'lt`e`i[vs]'n], medisch onderzoek van longen of hart met behulp van den stethooscoop; Auscultator, [ôsk'lt`e`it[e]], stethoscoop; auscult. geneesheer.
  • Auspicate, [`ôspik|e|it], onder gunstige voorteekenen aanvangen; Auspice, [`ôspis], waarzeggen uit vogelvlucht: —s = auspiciën, voorteekens, leiding, bescherming: Under favourable —s; Under the —s of = bescherming van; Ausp`i`cious = gunstig (gezind); subst. —ness.
  • Austere, [ôst`î[e]], streng, norsch, stuursch; wrang; matig, eenvoudig; Aust`e`rity, strengheid, etc.; kastijding.