Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/710

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

MINERVA.


  • [l[e]d[vz]ist], delfstofkundige; —ogy, [min[e]r`al[e]d[vz]i], mineralogie.
  • Minerva, [min`[â]v[e]], Minerva: — press = een vroegere drukkerij in Londen; de sentimenteele romans daar gedrukt.
  • Minever, Miniver, [m`iniv[e]], Siberisch eekhorentje, het bont daarvan.
  • Mingle, [m`i[n,]g'l], vermengen, zich vermengen (onder), versmelten.
  • Miniature, [m`initj(|u)[e]], subst. miniatuur(portret); adj. verkleind, op kleine schaal: — painter.
  • Minibus, [m`inib[a]s], een soort wagen voor 4 personen.
  • Minify, [m`inif|a|i], verkleinen; geringschatten.
  • Minikin, [m`inikin], zeer klein, geaffecteerd; subst. kleine speld; lieveling.
  • Minim, [m`inim], zeer klein; subst. dwerg, kort gedicht; ± 65 m.Gram; halve noot; —s = de strenge orde der Miniemen; M`i`nimal, minimaal; —iz`ation, subst. v. —ize = verkleinen, verbloemen: Let us not —ize the danger of our situation; —um = minimum.
  • Mining, [m`a`ini[n,]], subst. mijnbouw; adj. mijn {{...: —-academy; —-shares (—-stocks) = mijn waarden.
  • Minion, [m`inj'n], subst. slaafsch volgeling, gunsteling, lichtekooi: —s of the moon = roovers, dieven.
  • Minister, [m`inist[e]], subst. (staats)dienaar, minister, gezant; werktuig (fig.); predikant (bij de dissenters); verb. voorzien van, verschaffen, toedienen, besturen, ministreeren, oppassen, behulpzaam zijn, geneesmiddelen geven: — of the Colonies; — of Finance; — of Foreign Affairs; — of the Interior = M. van Binn. Zaken; — of War; Prime — = minister-president; He —ed to me in those days = verzorgde mij; —ial, [m|inist`îri[e]l], dienend, gehoorzamend; ministerieel; —ialist = regeeringsgezinde; Ministrant, dienend; subst. dienaar; M|inistr`ation = dienstverrichting, bestuur, geestelijke bijstand of ambt: The prisoner was offered his — = den gevangene bood men geestelijken bijstand aan; Ministry = ministerie, dienst, geestelijke functiën.
  • Minium, [m`inj'm], roode menie.
  • Mink, [mi[n,]k], vison, soort v. Amer. wezel; pels daarvan.
  • Minnow, [m`inou], soort witvisch, voorntje, stekelbaarsje.
  • Minor, [m`a`in[e]], kleiner, geringer, jonger, klein, gering; subst. minderjarige, mineur, minor, (term van een syllogisme): — key = mineur (muz.); — poets; — premiss, deze bevat den — term = het subject v. de conclusie; — third = kleine terts; Asia — = Klein-Azië; —ite, [m`a`in[e]r|a|it], Franciskaner; —ity, [m(a)in`oriti], minderheid, minderjarigheid.
  • Minorca, [min`ök[e]]; Minos, [m`a`in[e]s]; Minotaur, [m`in[e]tö].
  • Minster, [m`inst[e]], hoofdkerk, kloosterkerk.
  • Minstrel, [m`instr'l], minstreel; negerzanger (= Negro —); —sy = de kunst v. d. minstreel, balladenverzameling.
  • Mint, [mint], munt, groote hoeveelheid; munt