Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/713

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

MISLAY.


  • [m|isk`onstrû], verkeerd opvatten of uitleggen.
  • Miscount, [misk`a`unt], subst. misrekening; verb. verkeerd tellen of rekenen.
  • Miscreant, [m`iskri[e]nt], afschuwelijk, gemeen; subst. ellendeling, schurk.
  • Miscue, [miskj`û], subst. misstoot (bilj.); verb. misstooten.
  • Misdate, [misd`e`it], subst. verkeerde dagteekening; verb. verkeerd dateeren.
  • Misdeal, [misd`îl], subst. het verkeerd geven (van kaarten); verb. verkeerd geven: To make a —.
  • Misdeed, [misd`îd], misdaad.
  • Misdeem, [misd`îm], verkeerd beoordeelen.
  • Misdemean, [m|isdim`în]: To — oneself = zich slecht gedragen; —ant = misdadiger; —our, wangedrag, misdrijf.
  • Misdirect, [m|isdir`ekt], verkeerd adresseeren, verkeerd leiden; subst. —ion.
  • Misdo, [misd`û], [m`isdû], verkeerd doen, een vergrijp begaan; —er; —ing = vergrijp, misdaad.
  • Misemploy, [m|is[e]mpl`ô`i], verkeerdelijk toepassen, misbruiken; subst. —ment.
  • Misenter, [mis`ent[e]], valschelijk boeken; Misentry = verkeerde boeking.
  • Miser, [m`a`iz[e]], vrek.
  • Miserable, [m`iz[e]r[e]b'l], ellendig, verachtelijk, waardeloos, ongelukkig: The —s = katterigheid; subst. —ness.
  • Miserere, [m|iz[e]`rîri], boetpsalm (51), miserere, weeklacht; verb. drek braken: — Day = Aschwoensdag.
  • Misery, [m`iz[e]ri], ellende, ramp, ongeluk.
  • Misfeasance, [misf`îz'ns], overtreding, misbruik van ambtelijke bevoegdheid.
  • Misfit, [misf`it], (iets) wat slecht past; verb. niet passen: This coat is a —; A — suit.
  • Misform, [m|isf`öm], misvormen; subst. Misform`ation, misvorming.
  • Misfortune, [misf`ötj[e]n], ongeluk, ongelukje (= misstap): —s never come singly = een ongeluk komt nooit alléén.
  • Misgive, [misg`iv], met twijfel of argwaan vervullen: My heart (mind) misgave me = ik vreesde het ergste; Misgiving = angstig voorgevoel, twijfel.
  • Misgovern, [misg`[a]v[e]n], slecht besturen; subst. —ment = wanbeheer, wanbestuur.
  • Misguidance, [misg`a`id'ns], verkeerde leiding; Misguide, [misg`a`id], verkeerd leiden, op een dwaalspoor brengen.
  • Mishap, [mish`ap], ongeluk, ongeval, misstap; To have a —.
  • Mishmash, [m`i[vs]m|a[vs]], mengelmoes, hutspot.
  • Mishna(h), [m`i[vs]n[e]], een afdeeling van den Talmud; Mishnic = tot de M. behoorende.
  • Misinfer, [m|isinf`[â]], verkeerdelijk opmaken.
  • Misinform, [m|isinf`öm], verkeerd inlichten; subst. —`ation; —er.
  • Misintelligence, [m|isint`elid[vz]ens], verkeerde inlichting, valsch bericht.
  • Misinterpret, [misint`[â]pr[e]t], verkeerd uitleggen; subst. —`ation; —er.
  • Misjoin, [misd[vz]`ô`in], slecht of verkeerd verbinden.
  • Misjudge, [misd[vz]`[a]d[vz]], verkeerd (be)oordeelen; subst. —ment.
  • Mislay, [misl`e`i], verliezen, te zoek maken: