This page needs to be proofread.
AWE.
- Aviary, [`e`ivj[e]ri], volière.
- Aviate, [`e`ivieit], [`avieit], vliegen; Aviation, [|e|ivi`e`i[vs]'n], [|avi`e`i[vs]'n], luchtvaart; Aviator, [`e`ivieit[e]], [`avieit[e]], aviateur, vliegenier; Aviatory trespass = een met een vliegtoestel begane overtreding.
- Aviculture, [`e`ivik[a]ltj[e]], vogelteelt.
- Avid, [`avid], gretig, begeerig (of, for); Av`i`dity = begeerte, etc.
- Avocation, [|av[e]k`e`i[vs]'n], roeping, werk; bij-*baantje, afleiding.
- Avoid, [[e]v`ô`id], vermijden, mijden; opheffen, ongeldig maken; vrijkomen: He could not — doing it = moest het wel doen; —-able: Not — = onvermijdelijk; —ance, vermijding; vacature; herroeping: In (the) —ance of = om te vermijden.
- Avoirdupois, [|av[e]djup`ô`iz], Engelsch gewichtsstelsel, behalve voor goud, zilver, juweelen en geneesmiddelen (het E. pound daarvan heeft 16 ounces): To reduce one's — = gewicht.
- Avon, [`e`iv'n], [`av'n], rivier; Avondale, [av'nd`e`il].
- Avouch, [[e]v`a`ut[vs]], betuigen, verzekeren; subst. getuigenis; —ment, betuiging, etc.
- Avow, [[e]v`a`u], belijden, erkennen; —able = te erkennen; —al = bekentenis, belijdenis; —ee, [[e]vau`î]. (Zie Advowee).
- Avuncular, [[e]v`[a][n,]kjul[e]], een oom betreffend.
- Await, [[e]w`e`it], verwachten, afwachten, verbeiden; te wachten staan.
- Awake, [[e]w`e`ik], verb. ontwaken, zich bewust worden (to); wekken; adj. wakker: He awoke from his stupor = ontwaakte uit zijne verdooving; That call will — the dead; He is wide — = klaar wakker; "gaar"; I am — = weet er alles van; I am — to all that you say = ik begrijp, doorzie.
- Awaken, [[e]w`e`ik'n], wekken, levendig maken: —ning-books = tractaatjes.
- Award, [[e]w`öd], subst. oordeel, uitspraak, beslissing, toegekende belooning (straf); — verb. toekennen, toewijzen, beslissen: He was —ed the first prize = The first prize was —ed (to) him; —er, scheidsrechter.
- Aware, [[e]w`ê[e]], bewust, onderricht: To be — of = merken, bewust zijn, weten.
- A-wash, [[e]w`o[vs]] = op gelijke hoogte als het water; drijvend.
- Away, [[e]w`e`i], weg, voort, op een afstand: — for shame = foei, schaam je! I could not — with those people = kon ze niet zetten; The patient could not — with being nursed = wou niet opgepast worden; Come — from that = ga daar vandaan; To clear — = afnemen; To drink — = er op los drinken; Fire — = brand los; Get — = maak, dat je weg komt; To give — = weggeven, verraden; He made — with himself = maakte zich van kant; Pull — = haal op! To work — = hard werken; Question — = vraag maar op!
- Awe, [ô], subst. ontzag, eerbied; — verb. ontzag inboezemen, intimideeren: To keep in — = ontzag inboezemen; To stand in — of = ontzag hebben voor; I was —d by his serious words; —-commanding = ontzag inboezemend; —-struck = met ontzag