Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/746

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

NEOPLATONIC.


  • Neoplatonic, [n|î[e]pl[e]t`onik], Nieuw-Platonisch; N|eopl`atonism = Nieuw-Platonische wijsbegeerte; Neopl`atonist.
  • Neoteric, [n|î[e]t`erik], nieuw, modern; ook subst.
  • Nepaul, [n[e]p`ôl], stad: — paper = sterk ongelijmd schrijfpapier: —ese, [n|epôl`îz], subst. en adj. (bewoner) van N.
  • Nepenthe, [nip`enthî], tooverdrank, die alle leed doet vergeten = —s; dit ook = kannekenskruid.
  • Nephew, [n`evjû], neef (oomzegger).
  • Nephralgia, [nifr`ald[vz][e]], nierpijn; Nephr`i`tic = nier - -; subst. middel tegen nierziekte; Nephritis, [nifr`a`itis], nierontsteking; Nephrotomy, [nifr`ot[e]mi], nieroperatie.
  • Nepotic, [nip`otik], adj. van Nepotism, [n`ep[e]tizm], [n`îp[e]tizm], nepotisme.
  • Neptune, [n`eptjûn], Neptunus; Neptunian, [n[e]ptj`ûnj'n], tot N. of de zee behoorende.
  • Nereid, [n`îri-id], zeenimf; borstelworm.
  • Nero, [n`îrou]; adj. Ner`onian.
  • Neroli, Neroly, [n`er[e]li], [n`îr[e]li], oranjebloesemolie.
  • Nerve, [n[â]v], subst. zenuw, nerf, pees, spierkracht, geestkracht, moed, durf; — verb. versterken, bemoedigen; zijn moed bijeenrapen, moed vatten (oneself, one's mind): He has not got the — to do it = durft niet; She was —s and nothing else = door en door zenuwachtig; To be (to get) on one's —s = zenuwachtig zijn; zenuwachtig maken; He recovered his — = herkreeg zijne zelfbeheersching, kracht: He —d himself = vatte moed, vermande zich; —d = met nerven; —less = zwak, zonder kracht; subst. —lessness; Nervine, [n`[â]v(a)in], zenuw.., kalmeerend middel; Nervose, [n[â]v`o`us], [n`[â]vous], zenuw..; geribd, geaderd; Nerv`o`sity = zenuwachtigheid; Nervous, [n`[â]v[e]s], zenuwachtig, zenuw {{...; gespierd, krachtig: — English = gespierd Engelsch; — fever = zenuwziekte; — force = innerlijke kracht, spierkracht; subst. —ness; Nervure, [n`âvj[e]], vertakking d. nerven (in een blad), ribben in de vleugels der insecten; Nervy, [n`[â]vi], krachtig, moedig, driest, moed vereischend.
  • Nescience, [n`e[vs]i[e]ns], [n`î[vs]i[e]ns], onwetendheid.
  • Ness, [nes], voorgebergte, landtong.
  • Nest, [nest], nest, verblijf(plaats), schuilhoek, haard (pathol.), bende; — verb. nestelen, een nest bouwen of uithalen, in een nest leggen, of liggen: — of boxes; To build (make) a —; He has feathered his — = is binnen; —-chicken; —-egg = nestei, potpenning(-geld); —ling = nestvogel; adj. jong.
  • Nestle, [n`es'l], zich nestelen, (zich) verschuilen, aankruipen, verborgen liggen: The little girl —d close to her mother = kroop dicht aan; He —d himself to her = vlijde zich tegen haar aan; His head —d itself on my shoulder = hij lei zijn hoofd op mijn schouder.
  • Nestor, [n`est[e]], Nestor.
  • Net, [net], subst. net (val)strik (fig.), soort mousseline, netwerk; — verb, tot een net maken, haken; in een net vangen, verstrikken: —maker; —-work = netwerk; —-work of railway-lines = spoorweg{{peh