Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/774

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

OMEN.


  • = zonder moeite (opoffering) heeft men niets.
  • Omen, [`o`um'n], subst. voorteeken; verb. vóórbeteekenen, aankondigen; Ominous, [`omin[a]s], onheilspellend; subst. —ness.
  • Omissible, [[e]m`isib'l], weglaatbaar; Omission, [[e]m`i[vs]'n], weglating, verzuim: This is a fault of — rather than of commission = de fout bestaat meer in de weglating dan in een bepaalde onjuistheid; Omissive = verzuimend, weglatend; Omit = nalaten, weglaten, verzuimen; Omittance: — is no quittance = uitstel is geen afstel.
  • Omnibus, [`omnib[a]s], omnibus; hulpkellner: —-bill = wetsvoorstel omtrent allerlei verschillende zaken (Am.); —-box = loge avant-scène; —-conductor; —-driver.
  • Omnipotence, [omn`ip[e]tens], almacht; adj. Omnipotent.
  • Omniprescence, [omnipr`ez'ns], alomtegenwoordigheid; adj. Omnipresent.
  • Omniscience, [omn`i[vs][e]ns]; alwetendheid; adj. Omniscient.
  • Omnium-gatherum, [`omni[e]mg`adh[e]r[a]m], allegaartje.
  • Omnivorous, [omn`iv[e]r[a]s], allesetend, alverslindend.
  • Omoplate, [`o`um[e]pleit], [`om[e]pl|e|it], schouderblad.
  • Omphalocele, [`omf[e]l[e]s|îl], navelbreuk.
  • On, [on], op, van, naar, tot, te: To be — = in behandeling (rechtszaak) zijn, aan den gang zijn, aan beurt zijn; dronken zijn; To get — = aantrekken; To go — one's way = voortgaan, zijns weegs gaan; To have — = aanhebben; We left cards — them = gaven onze kaartjes af; The policeman's "Move —, please" = "doorloopen asjeblieft"; To place — one side = links laten liggen; — account of = wegens; — an average = gemiddeld; — condition = onder voorwaarde; — the contrary = integendeel; — fire = in brand; — foot = te voet; — the one hand, the other hand = eenerzijds, anderzijds; — all hands = van alle kanten; — high = omhoog; — horseback = te paard; — pain of death = op straffe des doods; — purpose = opzettelijk; — the quiet (— the sly) = in stilte, (stiekum); — this side = aan dezen kant; — a sudden = plotseling; Swallows — the wing = vliegende zwaluwen; And so — = enzoovoort; —-come = aanval; —-comer = naderend persoon; —-coming, [|onk`[a]mi[n,]], naderend, aanstaand; subst. nadering; —-going, [on-g`o`ui[n,]], voortgang; —-goings = Goings-on; —-looker = toeschouwer.
  • Onager, [`on[e]g[e]], [`on[e]d[vz][e]], wilde ezel.
  • Onanism, [`o`un[e]nizm], zelfbevlekking; `Onanist.
  • Once, [w[a]ns], eenmaal, eens: When the war is — over = goed en wel over is; Do it at — = dadelijk; He was at — my friend and colleague = tegelijk; — again = nog eenmaal; — and again = nu en dan (zelden); — for all = eens en voor al; — more = nog eens; — in a while = nu en dan, zelden; — upon a time there was = er was er eens; For this