Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/775

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

OOZE.


  • — = voor dezen enkelen keer; For — (in a way) = bij uitzondering, wel eens enkel; Never — = niet eenmaal; That — = voor dien keer; (When) — = zoodra, toen eenmaal; — a freemason, always a freemason = eens maçon altijd maçon; — is no custom = eenmaal is geenmaal.
  • One, [w[a]n], subst. zeker iemand, éénheid; adj. een, enkel, ongedeeld, men, zekere: — and none is all — = eenmaal is geenmaal; — day = op zekeren dag; — Williams = een zekere W; — more = nog een; He is the — person who hates it = juist de man; — with another = door elkaar genomen; — way and another = alles te zamen genomen, wel beschouwd; — in a hundred = uit; I for — = ik voor mij; — and all = allen te zamen; All in — = uit één stuk; It's all — to me = 't is mij hetzelfde; To be at — = verzoend zijn; To be at — (with) = het eens zijn; I was within — of missing the scene = het was er "an toe", of ik had het tooneel gemist, niet gezien; To be — and — = één zijn; We shall have to place this on — side = ter zijde moeten zetten, links moeten laten liggen; My little —(s) = kleintje (kindertjes); The great —s of this world = de grooten; The duck and her young —s = de eend en hare jongen; —-armed = éénarmig; —-eyed; That is a —-horse affair (show) = dat is een onbeteekend zaakje, armoedig spulletje; —-legged; Your —-sided views = eenzijdige, partijdige, bekrompen beschouwingen; —-sidedness = eenzijdigheid; —-storied = van één verdieping; —r = een echte, je ware, een kraan; shilling; —ness = éénheid, identiteit.
  • O'Neary, [[e]n`îri]; Oneida, [[e]n`a`id[e]].
  • Onerous, [`on[e]r[a]s], zwaar drukkend.
  • Onion, [`[a]nj'n], ui; kop; — verb. inwrijven met een ui: To weep with an — = krokodillentranen schreien; —-peel, —-sauce; adj. —y.
  • Only, [`o`unli], alleen, éénig, enkel, behalve: — bill = solawissel; — for = zonder; — see = kijk eens; — think = denk eens aan; — yesterday = gister nog, pas (eerst) gisteren.
  • Onomatopoeia, [on`om[e]t[e]p|îj[e]], [`on[e]m|at[e]p|îj[e]], klanknabootsend woord, klanknabootsing door woorden; Onomatopoeic(al); Onomatopoetic(al) = klanknabootsend.
  • Onrush, [`onr[a][vs]], hevige aanval.
  • Onset, [`onset], aanval, storm: To give (make) the — = aangrijpen, aanvallen.
  • Onslaught, [`onsl|ôt], woedende aanval.
  • Onslow, [`onzlou]; Ontario, [ont`êri|o|u]: Lake —.
  • Ontology, [ont`ol[e]d[vz]i], ontologie, leer van de algemeene eigenschappen der dingen.
  • Onus, [`o`un[e]s], bewijslast = — probandi, — [pr[e]b`andai].
  • Onward, [`onw[e]d], vooruit, naar voren; voorwaartsch = —s.
  • Onyx, [`oniks], [`o`uniks], onyx.
  • Oof, [ûf], geld, "duiten" of centen = —tish.
  • Ooze, [ûz], subst. zachte modder, slijk; — verb.