Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/789

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

OVER.


  • bovengrondsche geleiding; —h`e`a`r = toevallig hooren, afluisteren; —hours = óveruren; —-ind`u`lge = al te veel toegeven aan: She —-indulged her children; —-issue, [|o|uv[e]r`i[vs]û], te veel in omloop brengen (van bankbiljetten, enz.); subst. [`o`uv[e]ri[vs]û]; —joy, = verrukking; He was —joyed, ([ouv[e]d[vz]`ô`id]) to find me = verrukt dat hij mij vond; —-*labour = met te veel werk plagen, al te "peuterig" uitvoeren; —land, [`o`uv[e]l|and], overlánd: The —land mail; adv. [ouv[e]l`and]; —l`a`p = overdekken, gedeeltelijk bedekken: History and geography —lap here and there = geschiedenis en aardrijkskunde raken elkaar hier en daar; Their lives —lap in the last years of our century = hunne levens vallen gelijktijdig; —-l`a`vish = al te kwistig; —lay, [`o`uv[e]l|e|i], subst. stuk bedekkend papier, bekleeding; verb. ([|o|uv[e]l`e`i]), bedekken, drukken op, liggen op, doodliggen: Your performance was —laid by his = werd in de schaduw gesteld; Such books do not preserve, but —lay the old-world stories = zij verknoeien ze; —l`e`af = op de andere zijde van het blad; —l`e`ap = springen over, overtreffen, overslaan: You —leapt yourself = gij hebt te ver of te hoog gesprongen; —l`i`e = liggen op, doen stikken; —l`i`ve = overléven, te boven komen; —liver; —l`o`ad = te zwaar beladen; —l`o`ok = overzien, het opzicht houden over, over het hoofd of door de vingers zien: My room —looks the Thames = ziet uit op; —looker, opzichter, opziener; —m`a`nned = met te groote equipage; —mantel = étagère-*spiegel; —m`a`s`ted = met te hooge of zware masten; —m`a`s`ter = vermeesteren, overwinnen; —m`a`tch = de meerdere zijn, overtreffen, overwinnen; —measure = toegift (bij wegen of meten); —m`u`c`h = te veel; —night, [`o`uv[e]n|a|it], den nacht (avond) te voren, van den laatsten nacht of avond; adv. —night, [ouv[e]nait], gedurende den nacht, den laatsten nacht, gisterenavond; —p`a`y = te veel betalen; —p`e`er = uitsteken boven; —p`i`tch = te ver gooien, overdrijven; —plus, [`o`uv[e]pl[a]s], overschot, overmaat; —p`o`wer = overstelpen, overweldigen; —pr`e`ssure, al te zware druk; —-prod`uce = te veel produceeren; —-prod`u`ction = overproductie; —proof = boven de normale sterkte; sterke brandewijn; —r`ake = overheen harken; spoelen over; —r`ate = overschatten; —r`e`ach = verder reiken dan, de achterpooten te veel vooruitslaan (van paarden), het evenwicht verliezen; beetnemen, bedriegen, de baas worden; —r`ide = vermoeien of afmatten (door rijden), zich niet storen aan, ter zijde zetten: To —ride one's commission = zijne ambstbevoegdheid te buiten gaan; —r`ipe(n) = al te rijp (worden); —r`o`ast = te sterk braden; —r`ule = beheerschen, overheerschen, verwerpen, overstémmen: He was —d = bleef in de minderheid; —ruling = oppermachtig, alles beheerschend; —r`u`n = overlÚopen, verspreiden over, invallen doen en teisteren, onderdrukken, uit elkaar loopen (bij het drukken),