Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/806

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

PARK.


  • Park, [pâk], subst. park, artilleriepark, de batterijen behoorende bij een afd. artill.; oesterbank; verb. in een park besluiten, samenbrengen; —-keeper; —-paling.
  • Parker, [p`âk[e]]; Parkes, [pâks]; Parkhurst, [p`âkh[^a]st]; Parkinson, [p`âkins'n].
  • Parlance, [p`âl'ns], gesprek; verb. onderhandelen, spreken met: In common — = in de taal van het dagelijksch leven.
  • Parley, [pâli], onderhoud, onderhandeling: To beat (To sound) a —; To desire, To hold a —.
  • Parliament, [p`âliment], parlement: To dissolve (To prorogue) a —; To convene (To summon) a —; —arian. [p|âliment`êri[e]n], aanhanger van het Long Parliament (onder Karel I en Karel II); —ary, [p|âlim`ent[e]ri], parlements..; subst volgens parlementsbesluit voorgeschreven trein voor de 3de klasse reizigers, minstens eens per dag tegen hoogstens 1 penny per Eng. mijl: — agent = een solicitor optredend als verkiezingsagent; — borough = een borough, die een lid afvaardigt; A —ary carriage = wagon 3de klasse.
  • Parlour, [p`âl[e]], huis- of woonkamer; ontvangkamer (Amer.), spreekkamer, gelagkamer; —-boarder = kostjongen, die met de familie aan tafel zit, en als huisgenoot behandeld wordt; —-maid = kamermeisje.
  • Parlous, [p`âl[e]s], gevaarlijk, vreeselijk.
  • Parmesan, [p|âm[e]z`an], Parmezaansch: — cheese.
  • Parnassian, [pân`a[vs]'n], van den Parnassus; Parnassus, [pân`as[e]s], Parnassus.
  • Parnell, [p`ânel], [pân`el].
  • Parochial, [p[e]r`o`ukj'l], parochiaal; bekrompen, kleingeestig: — board = armbestuur, armvoogden; — relief = armenzorg; —ism = bekrompenheid; —ize = in parochies verdeelen.
  • Parodist, [p`ar[e]dist], parodieënmaker; Parody, [p`ar[e]di], subst. parodie; verb. parodieeren.
  • Parole, [p[e]r`o`ul], eerewoord, wachtwoord: The officers were admitted to their — (released on —) = werden op hun eerewoord vrijgelaten.
  • Paronomasia, [p|ar[e]n[e]m`e`isi[e]], [p|ar[e]n[e]m`e`i[vz][e]], woordspeling.
  • Paronym, [p`ar[e]nim], gelijkluidend of verwant woord; adj. —ous, [p[e]r`onim[a]s]; subst. —y, [p[e]r`onimi].
  • Paroquet, [p`ar[e]ket], parkiet.
  • Paroxysm, [p`ar[e]ksizm], krampachtige aanval; —al, [p|ar[e]ks`izm'l], krampachtig.
  • Parquet, [pâk`et], parketvloer; parket in een schouwburg (Am.); parket (Jur.); verb. met paneelen inleggen; —ry = parketvloer.
  • Parr, [pâ], jonge zalm (kabeljauw, haas).
  • Par(r)akeet, [p`ar[e]kît], parkiet.
  • Parricidal, [p|aris`a`id'l], adj. v. Parricide, [p`aris|a|id], vadermoord(er).
  • Parrot, [p`ar[e]t], papegaai (ook fig.); verb. napraten, nadoen; —-coal = soort v. bitumineuse kool; —-fish = papegaaivisch; lipvisch; —ry = na‰perij.
  • Parrott, [p`ar[e]t]: — gun, een naar den uitvinder P. genoemd kanon.