Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/811

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

PAT.


  • — tide = lijdensweken; — week = lijdensweek; —ate = hartstochtelijk, driftig, oploopend; subst. —ateness; —ists = een bepaalde godsdienstige orde der R. Katholieken, die behalve de gewone 3 beloften nog een vierde afleggen, nl. tot voortdurende overweging van het lijden Onzes Heeren (vandaar de naam); —less.
  • Passive, [p`asiv], lijdend, passief, indifferent: — obedience = lijdelijke gehoorzaamheid; — resistance; — verb = lijdend werkwoord; subst. —ness.
  • Passover, [p`asouv[e]], Joodsch paaschfeest, feest ter herinnering aan de verlossing uit Egypte; paaschlam; —-bread, —-cake = Paaschbrood.
  • Past, [pâst], subst. verleden; adj. voorbij(gegaan), verleden, doorgebracht; onovertroffen; adv. en prep, over, overheen, te boven, voorbij: She has a — = iets op haar kerfstok (een "verleden"); He is a —-master in villainy = een aartsschelm; He came — our house = langs; He was — that now = er nu overheen; — comprehension (all common sense) = alle begrip (gezond verstand) te boven gaande; The patient is — cure = onherstelbaar, ongeneeslijk; Half — four = half vijf; — hope = hopeloos; I am — marrying = te oud om te trouwen; For many years — = vele jaren geleden.
  • Paste, [peist], subst. deeg, pasta, glasdeeg, valsche diamant; adj. uit pasta gemaakt, onecht; — verb. vastplakken, beplakken; in pasta werken; afranselen: A pair of ear-drops of glittering — = een paar simili oorknopjes; —board = bordpapier, visitekaartje, speelkaart, biljet; —-pot = lijmpot.
  • Pastel, [p`ast'l], weede (plant); pastel; —list = pastelteekenaar.
  • Pastern, [p`ast[e]n], koot van een paard; —-joint = kootgewricht.
  • Pasteurize, [past`[â]raiz], [p`ast[â]r|a|iz], pasteuriseeren.
  • Pastil, [p`astil]; Pastille, [past`îl], pastille.
  • Pastime, [p`âstaim], tijdverdrijf, genoegen.
  • Pastor, [p`âst[e]], (geestelijk) herder; —al, subst. idylle, landelijk gedicht, herdersdicht, herderlijk schrijven, pastorale (muziek); adj. landelijk, herderlijk: —al visitation = huisbezoek; —alism = herderlijke omgeving of natuur; —ate = herderlijk ambt = —ship.
  • Pastorale, [p|ast[e]r`âli], pastorale (muz.).
  • Pastry, [p`e`istri], gebak, pastei: —-cook = pastei- of banketbakker.
  • Pasturable, [p`âstjur[e]b'l], voor beweiding geschikt; Pasturage, [p`âstjur|id[vz]], weiden, weiland; Pasture, [p`âstj[e]], subst. weide, gras; — verb, weiden, grazen: —-ground (—-land); —less.
  • Pasty, [p`e`isti], subst. pastei(tje); adj. als deeg: A —-faced youth = bleeke jonge man.
  • Pat, [pat], verk. van Patrick; Ier.
  • Pat, [pat], subst. tikje, klapje, opgemaakt stuk boter; adj. geschikt, net van pas, toepasselijk; — verb. zachtjes tikken of kloppen: — to the time = te rechter tijd; He