Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/810

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

PASSAGE.


  • His life was —ed away in the country = werd doorgebracht; What has —ed between you? = is er voorgevallen; You cannot this for a good coin = als goed geld uitgeven; He —es for a clever man = gaat door voor; — on, please = doorloopen, alsjeblieft; I —ed that over = dat heb ik over het hoofd gezien, overgeslagen; He was —ed over in favour of another man = werd gepasseerd; It will be —ed to the credit of your account = op uw credit worden geboekt; The property —ed under the will, was very large = bij testamentaire beschikking vermaakt; He —ed up coppers to the conductor = gaf door; This judgment was —ed upon him = werd over hem uitgesproken; —-bill = geleibiljet; —-book = bestelboekje, kassiersboekje; —-check = vrijbiljet; contremarque; — examination = gewoon examen, tegenover Honours exam.; —-holder = houder van een vrijbiljet of abonnementskaart; —-key = looper, huissleutel; —man = geslaagde (tegenover Classman = de met grooten lof geslaagde); —-paper = schriftelijke examenopgaaf; —port = paspoort; —word = parool, wachtwoord; —able = gangbaar, dragelijk, begaanbaar; —er = die passeert; —er-by = voorbijganger; Passing = voorbijgang, verloop, aanneming; adj. voortreffelijk, uitstekend, in hooge mate, voorbijgaand, terloopsch: —-bell = doodsklok; —-note = overgangstoon (muz.); He said it in — = in 't voorbijgaan; We don't see a bit of — = zien (hier) niemand voorbijgaan.
  • Passage, [p`asid[vz]], doorgang, uitgang, binnenkomst, gang, weg, reis, passage, doorvaart, aanneming (v. een wet), stoelgang, voorval, gebeurtenis, etc.: Had you a good —? = hebt ge een goede overtocht gehad; To take a — for = biljet nemen; Birds of — = trekvogels; They indulged in frequent —s of words = hielden herhaalde woordenwisselingen; —-money = passagiers-*vracht.
  • Passant, [p`as'nt], gaande: Lion — = gaande leeuw (Herald.).
  • Passenger, [p`as'nd[vz][e]], passagier, reiziger, passagierstrein: Cabin —; Deck —; Effects of —s = passagiersgoed; Through—-s = doorgaande reizigers; —-carriage = personenwagen; —-pigeon = postduif; —-traffic = personenvervoer; —-train = personentrein.
  • Passerine, [p`as[e]r(|a)|in], tot de musschensoort behoorende.
  • Passiflora, [p|asifl`ôr[e]], passiebloem.
  • Passim, [p`asim], hier en daar.
  • Passion, [p`a[vs]'n], het lijden (vooral het laatste lijden des Heeren), hartstocht, liefde, toorn, smart, geestdrift, vuur: To be in a towering — = in hevigen toorn ontstoken; He fell (flew) into a — = werd woedend; Don't give way to — = laat u niet door drift medesleepen; To have a — for = voorliefde hebben; To put a person into a — = iemand in drift doen ontsteken; —-flower = passiebloem; —-play = passiespel; —-Sunday = Zondag vóór Paschen;