Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/813

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

PAUSE.


  • = mijn geduld is ten einde; To lose one's —; Possess your soul in — = bezit je ziel in lijdzaamheid; Take — = heb geduld; Patient, [p`e`i[vs]'nt], lijder, patient; adj. geduldig, lijdzaam, kalm, toegevend, volhardend, taai: What is death to the — is profit to the physician = den een zijn dood is den ander zijn brood; To be — of = geduldig dragen.
  • Patina, [p`atin[e]], vlakke schaal; groene roest op brons.
  • Patriarch, [p`e`itri|âk], patriarch; —al, [p|e|itri`âk'l], aartsvaderlijk; —ate = patriarchaat = —ship.
  • Patrician, [p[e]tr`i[vs]'n], patricisch; subst. patriciër.
  • Patrick, [p`atrik], Patricius.
  • Patrimonial, [p|atrim`o`unj'l], tot het vaderlijk erfdeel of de nalatenschap behoorende; Patrimony, [p`atrim[e]ni], vaderlijk erfdeel.
  • Patriot, [p`e`itri[e]t], [p`atri[e]t], subst. vaderlander, patriot; adj. vaderlandslievend; —ic, [p|e|itri`otic], [p|atri`otic] = vaderlandslievend; —ism, [p`e`itri[e]tizm], [p`atri[e]tizm], vaderlandsliefde.
  • Patrol, [p[e]tr`o`ul], subst. patrouille, ronde; verb. patrouilleeren, de ronde doen.
  • Patron, [p`e`itr'n], [p`atr'n], subst. beschermer, beschermheer, beschermheilige, geregeld bezoeker, begunstiger; adj. beschermend, bescherm {{...; —age, [p`e`itr[e]nid[vz]], [p`atr[e]nid[vz]], bescherming, patronaat, recht van begeving; —ess = beschermvrouw; —ize, [p`e`itr[e]n|a|iz], [p`atr[e]n|a|iz], beschermen, begunstigen; —izer; —izing = beschermend, nederbuigend: —izing air.
  • Patronymic, [p|atr[e]n`imik], subst. geslachts- of familienaam; adj. v. een voorvader verkregen (naam); —al.
  • Patroon, [p[e]tr`ûn], grondbezitter aan wien, oorspronkelijk door de Ned. W.-Ind. Comp., eenige heerlijke rechten waren toegekend.
  • Patten, [p`at'n], soort klomp, oudtijds soort stelt(schoen), patijn; onderlaag v. een muur, voetstuk v. eene zuil.
  • Patter, [p`at[e]], kletteren, trappelen, ratelen, klateren, snateren; subst. gekletter, etc., tusschengevoegde en snel uitgesproken woorden in een —song; They all —ed French more or less = praatten, snapten.
  • Pattern, [p`at[e]n], subst. model, patroon, voorbeeld, staal, schabloon; verb. copieeren, bespikkelen: A French —bonnet = modelhoed; The streets were starred and —ed with lights.
  • Patty, [p`ati], pasteitje; —-pan.
  • Patulous, [p`atjul[a]s], afstaand, uitstaand.
  • Paucity, [p`ôsiti], geringheid, schaarschte, gebrek: — of labour = gebrek aan werkkrachten.
  • Paul, [pôl], Paulus; Pauline, [pôl`in], Paulina; [p`ôl(a)in], Paulinisch.
  • Paunch, [pôn[vs]], [pân[vs]], buik, pens, balg; —-mat = stootmat (scheepst.); Bow—-ed = met ronden buik; —iness.
  • Pauper, [p`ôp[e]], arme, bedeelde: — children, — school; —ism = de bedeelden, armoede; —iz`ation, subst. v. —ize = tot diepe armoede brengen.
  • Pause, [pôz], subst. rust, afbreking, twijfel, besluiteloosheid, gedachtestreep: verb.