This page needs to be proofread.
PAVE.
- pauseeren, rusten, weifelen, aarzelen: Such things must give a sensible man — = brengen tot nadenken; He stood in — = twijfelde, weifelde.
- Pave, [peiv], bevloeren, plaveien: To — the way for = den weg banen; —ment = bestrating, plaveisel; Foot-, Side—-ment = trottoir, kleine steentjes; —r = straatmaker, wegbereider, straatsteen, stamper.
- Pavilion, [p[e]v`ilj'n], paviljoen, vlag, standaard, verhemelte (Herald.); oude munt.
- Pavior, [p`e`ivj[e]], straatmaker, stamper.
- Pavo, [p`e`ivou], pauw, sterrenb. de pauw; —nine, [p`av[e]n(|a)|in], met vele kleuren schitterend (als een pauwestaart).
- Paw, [pô], subst. poot met klauw; hand; — verb. (met den voorpoot) krabben (v. paarden); ruw aanpakken, flikflooien.
- Pawem, [p`ô[e]m], aangenaam gedeelte, in een boek tusschen zwaardere kost ingelascht.
- Pawky, [p`ôki], slim, schalks(ch): He takes a — view of things.
- Pawl, [pôl], pal.
- Pawn, [pôn], subst. pion (schaakspel), pand; — verb. verpanden: I have given my watch in (at) — = als pand gegeven; —broker = lombardhouder; —broking = het houden v. een lommerd; —er; —-house = —shop; —-tickets with the equity of redemption = lommerdbriefjes met het recht van wederinkoop.
- Pawnee, [p`ônî]: Brandy — = cognacgroc (Brit Ind.).
- Pawnee, [pôn`î]; Pawtucket, [pôt`[a]k[e]t].
- Pax, [paks]. Zie Osculatory: To cry — = roepen dat het 'genoeg' is (Schoolslang).
- Pax(y)-wax(y), [p`aks(i)w|aks(i)], sterke, dikke nekspier (bij slachtvee).
- Pay, [pei], subst. betaling, loon, soldij; — verb. betalen, vergoeden, vergelden, kwijten; teeren, smeren: No — no play = zonder geld heb je niets; In the — of = in dienst van; Officer on half— = op wachtgeld; To — one's addresses to = het hof maken; To — attention = opletten; You paid him a bad compliment = maakte; When he came home there was the devil to — = waren de poppen aan het dansen; He robs Peter to — Paul = hij maakt een gat om een ander gat te stoppen; To — the piper = het gelag betalen; I will — him full tale for this = het hem dubbel en dwars betaald zetten; To — a visit = brengen; If you don't wish to get into debt, you must — your way = moet ge uwe verplichtingen nakomen; You will have to — down = gij zult moeten opdokken, contant betalen; You shall — for this = zult boeten; Will you — for the book? = het boek betalen; He paid for his treachery with his life = boette zijn verraad; The sum was paid in to your account = gestort, afbetaald op uw debet-rekening; To — into a bank, the hands of a banker = deponeeren bij; I have paid him off = het volle bedrag uitbetaald; het hem betaald gezet; The loan will be paid off at the price of £ 106 for every £ 100 = is aflosbaar; — him on = sla er op, raak hem; I have paid him out (for it) =